HUUB BEURSKENS - ECHOGRAFIE



Ooit had ik een appendix van 8 cm met een diameter van
0,8 maximaal die op 2 cm van de top slechts 0,3 cm mat.
Hij was erbij toen ik gezoend werd door mijn eerste schat,
ging mee naar Praag, Parijs en Rome. Wat was er beter dan

jaarlijks naar Manolates tussen de bomen waarin die dag
de nachtegalen floten of genieten van de zomerochtendmist
op een Venetiaans terras? Tragisch als een zelfmoordterrorist
stond hij opeens me naar het leven. De serosa bleek hemorragisch

en had fibrinopurulent beslag. Wellicht doordat hij niets opving
van de wereld om me heen, meende hij dat ik me van hem afkeerde,
zelfs in mijn dromen, terwijl ik hem waardeerde juist; nog slechts
dommen vinden zo’n wormvormig aanhangsel een onnut ding.

De wond is goed genezen. Nu loop ik alweer tijden rond met pijn,
men zag echter niets meer dan rechts een levercyste, subcapsulair,
heel klein, geen concrementen in de galblaas, dunwandig, noch
aanwijzingen voor mankementen in de slanke galwegen, het traject

der ureters en in de blaas, een normale milt en pancreas. Maar wie
hier is de baas, wie moet wie hier danken? En het overgrote deel van
waaruit, waardoor, waarmee, waarin ik besta werd niet eens bekeken
en gemeten. Bang maakt het me maar, en alleen, dat almaar geluister

naar mistig gefluister, naar geruis in valleien zonder nachtegaal.
Straks moet ik nog naar de psychiater om me te laten vertellen wat
ik al lang wist: dat ook mijn geest nooit van mezelf geweest is. Niets
ben ik dan echo’s van mijn wegtikkend ik. Ooit had het een appendix.


[eerste staat, 20 juni 2020]