DONALD NIEDEKKER - DROMEN VAN LOUISIANA



twee fragmenten

Alleen Suzanne heb ik in vertrouwen genomen over mijn plan ondergronds te gaan.
            Ik wilde niemand met die kennis belasten, maar voor Suzanne kon ik het onmogelijk verzwijgen.
            We zaten in de tuin. Suzanne maakte vlechten in m’n haar. Ze was gek op m’n lange blonde haren. Zelf droeg ze haar springerige, niet in model te krijgen donkerblonde haar halflang.
            ‘Nee, een paardenstaart!’ riep Suzanne. ‘Een paardenstaart staat je vandaag beter.’
            Ze ging weer achter me zitten, haalde de vlechten uit en vlocht met watervlugge vingers een staart.
            De haan krabde bij de struiken voor de hennen de grond open, die prompt in de aarde begonnen te pikken. De haan schudde zijn veren, strekte zijn poten, rekte zich uit, stak zijn snavel in de lucht en begon te kraaien.
            Suzanne was klaar met de staart, ging voor me zitten, keek me met haar kastanjebruine ogen aan en riep: ‘Nee, vlechten!’
            Ik liet haar begaan. Ik vond het heerlijk hoe ze bij het vlechten met haar borst tegen m’n rug leunde. Ik voelde haar adem in mijn bijna altijd bezwete nek.
            Het was de zomer na het examen. Haar ouders waren met haar jongere broers aan het kamperen in Frankrijk. Suzanne ging Nederlands studeren. Ik wist dat ze schreef. Ze hield het verborgen, maar ze had onder pseudoniem in een literair tijdschrift gedichten gepubliceerd. Ik had me ook aan de universiteit ingeschreven, voor de studie geschiedenis. Zo strooide ik m’n ouders zand in de ogen en gunde ik me een paar maanden uitstel. Maar mijn keuze stond vast.
            ‘Suzanne,’ zei ik, ‘ik denk dat ik ondergronds ga.’
            Haar vingers bevroren.
            Ik hoefde niet uit te leggen wat ik bedoelde met ondergronds gaan. In de actiebus hadden we vaak genoeg gediscussieerd over meer gewelddadige vormen van verzet. Suzanne was tegen elke vorm van geweld. Demonstreren, leuzen roepen, met een vlag zwaaien – verder ging ze niet.
            Suzanne ging tegenover me op de stretcher zitten.
            Haar gezicht was asgrauw.
            ‘Ik heb al een paar keer geld gesmokkeld. Wapens.’
            Ze keek me aan of ik een ander was. Ze was niet boos, ze veroordeelde me niet, ze probeerde me niet op andere gedachten te brengen.
            Ze wist dat iets voorbij was.
            Onherroepelijk.
            Iets dat misschien nog niet eens echt begonnen was.
            Ik las het in haar gezicht, alsof toen pas de consequentie van m’n keuze tot me doordrong.
            Thuis zag ik in de spiegel de ene half afgemaakte vlecht. Omwille van Suzanne heb ik mijn haar altijd lang willen dragen. Sinds ik het in de DDR heb laten knippen, draag ik het kort.

***

Vanaf de eerste dag van de gevangenname heb ik mijn cel als mijn thuis gezien.
            Natuurlijk ben ik eerst onder escorte en zelfs met een helikopter wat rondgesleept tussen verschillende gevangenissen, maar steeds beschouwde ik mijn cel als de mijne en als de logische uitkomst van mijn leven.
            Was het berusting?
            Ik stel hier de vragen maar u mag het zeggen.
            Ik was al vroeg voorbereid op een leven in afzondering en misschien koesterde ik een heimelijke wens een bajesleven te kunnen leiden.
            Een jaar na onze vakantie in de Eifel ben ik met m’n ouders naar Koblenz op vakantie geweest. We reden de Rijn af en in de buurt van Koblenz hebben we een benedictijner klooster bezocht. Ik heb niet meer dan de kerk gezien, maar van een in een zwarte pij gestoken monnik met wie vader in gesprek over de kartuizers raakte kreeg ik een plattegrond van het klooster. Door de kerkdeur liet de monnik me een snelle blik op de kruisgang werpen.
            Thuis heb ik aan de hand van de plattegrond en een fotoboek over benedictijner kloosters in Europa van lucifers een klooster nagemaakt, compleet met keuken, kerk, refter, het kapittel, een altaar, cellen. Ik fantaseerde dat ik zelf in een van die cellen zat. Nee, ik fantaseerde het niet, ik zag me daar gebogen over de biografie van Franciscus van Assisi of Hildegard van Bingen zitten.
            Het was de gelukkigste periode uit mijn jeugd.
            Ik werd nog niet gekweld door vragen over armoede en honger, ongelijkheid en onrecht.