ALEJANDRO MORELLÓN - LOFZANG OP DE ORKAAN

(c) Luc de Rooy

Ik heb altijd al een voorliefde gehad voor alledaags geweld. Neem bijvoorbeeld dat van een glas dat in de duisternis aan gruzelementen gaat. Soms vraag ik me af of deze herinnering wel echt van mij is. Ik speel de scène steeds opnieuw af met een moeilijk te onderdrukken blijdschap: het voorwerp dat valt en breekt, een dof versplinteringsgeraas en vervolgens het rumoer van stemmen midden in de nacht. Mijn moeder drukt op de lichtknop zodat de verstrooide scherven oplichten. Haar hand hoog boven mij in de lucht. De klap in mijn gezicht die volledig anders klinkt dan het geluid van glas op de grond. En het gevoel te begrijpen dat alles deel uitmaakt van de ceremonie. Het geweld dat begint met een glas en eindigt met de pijn die een moeder haar zoon toebrengt.

         Er zijn inmiddels heel wat jaren verstreken en het glas en de moeder en de verstrooide glasscherven zijn er niet meer, noch het jongetje dat ik was en dat de pijn van die tik probeerde te verwerken. Ik woon nu in Ehio, met de rest van mijn congregatie. Hier, in dit dorp, is geweld net zo vanzelfsprekend als harmonie, met dank aan Amalia die ons af en toe een bezoekje brengt, en we houden allemaal erg van Amalia.

         We weten dat ze in aantocht is wanneer de dichtheid van de lucht verandert, wanneer de paarden beginnen te steigeren of onze kinderen het opeens onverklaarbaar op een krijsen zetten. Soms zijn het de kinderen die het als eerste doorhebben en dan in janken uitbarsten, en wij denken dat het komt omdat hun tanden dan pijn doen of omdat ze de slaap niet kunnen vatten – pas als de luiken tegen de muur beginnen te slaan en de windwijzer op het dak kraakt, dringt het tot ons door dat ze er is, dat ze er weer is.

         Wanneer Amalia er is stuift de rode aarde op van de weg en raakt in windhozen door de lucht verspreid.

         Wanneer Amalia er is heffen twee of drie van ons een lied aan.

         Wanneer Amalia er is slaan we een kruisteken, danken de wind en haasten ons om haar onze offers te brengen voor ze de huizenrij bereikt.

         In de vijftien maanden die zijn verstreken sinds ze ons een laatste keer een bezoek bracht hebben we amper tijd gehad om het vee aan te vullen, de fundamenten te versterken, de muur opnieuw op te trekken, nieuwe schuilplekken te graven voor de mensen die het afgelopen jaar hier zijn komen wonen. Cristian en de jongste kinderen hebben alle huizen van een dubbel dak voorzien en de rest heeft zich beziggehouden met voedsel en water. De kinderen hebben gekleurde lijnen op de weg getrokken zodat zij zich kan oriënteren. Iedereen in het dorp heeft al een offerkeuze gemaakt: geborduurde stoffen en gevlochten haar en edelmetalen en houten figuurtjes en een paar bewerkte tanden. Dit jaar zullen de bewoners van het derde huis hun derde kind offeren, hun jongste, dat ziek is. Ze zullen hem aan haar aanbieden zodat zij zich om hem ontfermt en meeneemt naar een plek waar geen pijn meer is. Er wordt ook gezegd, ik heb het ze na afloop van de bijeenkomsten horen fluisteren, dat zij, Amalia, de onzichtbare arm van God is.

         We laten alles op de weg achter en doen ook echt ons best het zo mooi en uitnodigend neer te leggen dat zij het ziet en mee wil nemen, al neemt ze eigenlijk altijd alles wel mee. Als ze voorgaande jaren weleens een offer achterliet, moest degene die het had neergelegd vertrekken, opdat niet de hele gemeenschap in ongenade zou vallen. Dit jaar kwam onze dochter Sally op het idee om Gianfredo, het kalf, te offeren. We hebben hem rood geverfd en aan een met bloemen versierde paal vastgelegd. Hij is erg onrustig en houdt maar niet op met loeien.

         We hebben nog net tijd om te zien hoe in de verte de eerste bomen verdwijnen. We blijven even staan en nemen elkaar bij de hand om haar te aanschouwen – een witte, spectrale schaduw die zonder enig plan voortkruipt, al weten we allemaal dat ze deze kant op komt, dat is wat ze altijd doet. We aanschouwen ook het opstuiven van de aarde, de eerste wagens die in de maalstroom worden gezogen, de minst zware voorwerpen die in concentrische cirkels de lucht in worden getild.

         ‘O, Amalia, boodschapper des hemels, dame aller winden: aanvaard deze nederige offers.’

         Na het gebed laten we elkaars handen los en doen de dieren die we nog te pakken kunnen krijgen op stal. Vervolgens maken we ons uit de voeten en zoeken beschutting achter muren van gewapend beton en stenen, ons fort, en gaan zo zitten dat iedereen achter een gat zit om alles te kunnen zien. In elkaars nabijheid wachten we in stilte af. We praten niet met elkaar omdat we ervan houden te horen hoe zij nadert, hoe de ramen versplinteren, duizenden voorwerpen breken, het eerste huis instort; we horen het zieke kind – een zwakke kreet, nauwelijks enige kracht – van het derde huis. Wanneer we naar haar ouders kijken, zien we dat ze tegelijkertijd huilen en glimlachen. Misschien ligt het aan mij, maar ik heb het idee dat ik Gianfredo hoor, al volgt er al snel het moment dat we alleen nog maar haar horen. We buigen ons allemaal naar het gat om te kijken. Niemand wil dit missen.

         Binnenin Amalia bevinden zich alle dingen die we op de weg hebben achtergelaten: drie koeien, een kalf, vijf paarden, een kaartspel, een badkuip vol melk, een ziek kind, een uit fruit gesneden sculptuur, een snaarinstrument, een boekencollectie, voedsel en water in overvloed; tevens zijn daar alle dingen die we er niet hebben neergelegd maar waar Amalia toch de moeite voor heeft genomen ze mee te nemen: puin, bomen, karren, hele huizen, zoetwatervissen, een stel verdwaalde schapen, wilde varkens die zij wie weet waar heeft opgeduikeld, vijf doden, hun lichamen weggedreven in wat wel een wolk vliegen lijkt.

         Er wordt gezegd – ik heb het nooit hoeven beleven – dat wanneer je precies onder haar staat, op dat punt waar ze ontspringt, het lijkt alsof je in een tunnel kunt kijken die tot helemaal in de hemel reikt, en dat er op dat moment geen rumoer te horen is, geen razernij, dat er is slechts één geluid klinkt – de muziek van voorbijdrijvende dingen – en dat alles zich vertraagd afspeelt. Wie dat meemaakt komt er als een ander mens uit, als iemand die zijn buren beter behandelt. Ik zou het ook graag eens een keer willen beleven, de leegte horen, begrijpen wat die volmaaktheid is waarover men het heeft. Misschien is dat wat je erin hoort wel niet de stilte, maar een glas dat in de duisternis breekt en het geluid van een rake klap in je gezicht. Ik ben er nog niet over uit. Misschien dat ik er volgend jaar, wanneer Amalia weer hier is, een antwoord op heb.

 

Vertaling Luc de Rooy

_____________________________

Alejandro Morellón (1985) werd geboren in Madrid en groeide op in Palma de Mallorca. Hij schreef onder meer La noche en que caemos (bekroond met de Premio Libro de Cuentos de la Fundación Monteleón , 2013), El estado natural de las cosas (in 2017 bekroond met de  Premio Hispanoamericano de Cuento Gabriel García Márquez) en Caballo sea la noche.


TIJS VAN BRAGT - GEDICHTEN

 

in jouw gedichten gebeurt niets, zei iemand eens

 

en ik dacht aan de talloze velden die ik beschreef

en aan de anatomie van de grassen

die in vele soorten als één lichaam tegen de wind. Die ene

weide die ik voor mezelf houd en in haar de dieren.

De staat van de wereld vind je in die weide. Ze bouwt

aan de verte en spiegelt klein te blijven voor.

En de mens schuift op.

Nooit zoals de weegbree in de breedte of zoals in de breedte

de wolken boven die weide opschuiven.

Al is het ook nietsvermoedend.

En nooit zal de mens applaudisseren en de armen reiken

op de manier zoals de aalscholver dat doet. En een wolk

gesponnen aan damp en lucht vaart voorbij. Een signaal

klinkt over de weide en de mens schuift op. Het donkert

boven de velden. Het donkert en ik bescherm de weide

 

 

 

offer

op de vijver verstilt een waterspin 
Een pioen houdt de koppen in
Beide handen op mijn borst om het hart te dempen

en wacht:

daar jakkert een nieuw geluid over de lange dijk

ik bedoel: daar herstelt zich het evenwicht
ik bedoel: de zee spuugt zoals we gewend zijn

 

 

 

Veldnotities

 

je loopt het vermogen om te haten niet van je af

de kou, de routines, het ingesleten denken

je voorsprong in gebrekkigheid

 

een plevier kaatst adem uit haar kleine longen

ook de aalscholver hoog

aan zijn vleugels kleumt rijp

 

een motie indienen

om het zwart van rouw te vervangen door de diepe kleur van riet

 

een ijle iep staat gedwee naast een andere iep

het water is vol exoten

twee staken als scheidingslijn

alles verdringt alles en alles drinkt haat

 

je volgt een ader in het ijs in een opgevroren kuil

verderop splijt een hond een kudde schapen

 

je leest af en noteert

dat stilstaan ook een reactie is

 

 

 

Jezus, baken en aanjager der sterren

ik vroeg je naar pijn
naar de winterkoning, dood in mijn schoot

naar de vage luchtsprong die Leven heet

en zoek antwoord in je zwijgen

antwoordt het huis aan de wind, dan opent het dak zich
tabaksrook vermengt met meteorietenstof
in deze koude kamer doven sterren
rakelen de lange eeuwen waarin je baken bent

koperen Jezus boven de deur
laat het waaien, de dode vogel tot kalk keren

en pijn tot scherven slaan

daar, de eerste sterren vallen al

 

___________________________

Tijs van Bragt (1985) woont en werkt in Zeeuws-Vlaanderen. Hij schrijft poëzie en organiseert sinds 2012 De Avond van de Poëzie in Groede. Zijn meest recente bundel is Weier, uit 2022.