HUUB BEURSKENS - ECHOGRAFIE



Ooit had ik een appendix van 8 cm met een diameter van
0,8 maximaal die op 2 cm van de top slechts 0,3 cm mat.
Hij was erbij toen ik gezoend werd door mijn eerste schat,
ging mee naar Praag, Parijs en Rome. Wat was er beter dan

jaarlijks naar Manolates tussen de bomen waarin die dag
de nachtegalen floten of genieten van de zomerochtendmist
op een Venetiaans terras? Tragisch als een zelfmoordterrorist
stond hij opeens me naar het leven. De serosa bleek hemorragisch

en had fibrinopurulent beslag. Wellicht doordat hij niets opving
van de wereld om me heen, meende hij dat ik me van hem afkeerde,
zelfs in mijn dromen, terwijl ik hem waardeerde juist; nog slechts
dommen vinden zo’n wormvormig aanhangsel een onnut ding.

De wond is goed genezen. Nu loop ik alweer tijden rond met pijn,
men zag echter niets meer dan rechts een levercyste, subcapsulair,
heel klein, geen concrementen in de galblaas, dunwandig, noch
aanwijzingen voor mankementen in de slanke galwegen, het traject

der ureters en in de blaas, een normale milt en pancreas. Maar wie
hier is de baas, wie moet wie hier danken? En het overgrote deel van
waaruit, waardoor, waarmee, waarin ik besta werd niet eens bekeken
en gemeten. Bang maakt het me maar, en alleen, dat almaar geluister

naar mistig gefluister, naar geruis in valleien zonder nachtegaal.
Straks moet ik nog naar de psychiater om me te laten vertellen wat
ik al lang wist: dat ook mijn geest nooit van mezelf geweest is. Niets
ben ik dan echo’s van mijn wegtikkend ik. Ooit had het een appendix.


[eerste staat, 20 juni 2020]

WIEL KUSTERS - TWEE NIEUWE GEDICHTEN


solipsisme

Met beelden die ik mij herinneren wil,
heb ik een leven doorgebracht. Kijk niet.
Als je me schrijvend vindt, vind je me stil,
tot je me lezen gaat en plotseling ziet
dat ik je hoor en daar een beeld van maak.
‘Herinnering, voortijdig vastgelegd.’
Waarmee ik aan de toekomst dus niet raak
en aan ’t verleden niet waar ik aan hecht.

Een houten armpje krabt mijn ene rug,
een woord als kus verrukt mijn andere tong.
Mijn hand schrijft klaar, maar dat komt me te vlug.
Vlees is gewillig, het papier is stug.

‘Jij bent de adem die zich in mij wrong
en zich, de dood getrouw, weer uit mij zong.’



anoniem

En al weet niemand hoe ge heet en wie
ge waart of zelfs maar dat ook gij bestond,
dat neemt niet weg dat ik u voor me zie
en mij in u en u in mij hervond
als gold het een geboorte, want die geldt
tot aan de dood of wat daar nog op volgt,
tot een van ons zich daarvan heeft hersteld
en zonder rijmwoord door het leven gaat.

Want het volledigst leeft ge zonder naam,
in wat nog door geen woord verkaveld is,
dus buiten alle taal, die ons begrenst.

Al zijt gij niet degene die dit wenst
en heb ik mij in namen vaak vergist,
’k zal altijd weten hoe gij niet meer heet.

MARIN SORESCU - GELEGENHEIDSGEDICHT VOOR EEN SYMPOSIUM OVER GRENSKWESTIES

Marin Sorescu - Zelfportret
Wachten tot het kookt


Onder het wachten, tot de bonen koken,
lees ik op mijn gemak de krant. Als het waar is dat
wie kookt langer leeft, zal ik nog heel vaak
de krant kunnen lezen. (Zo niet, dan niet.)

Er zijn dingen die zich herhalen,
er is ook veel twijfelachtig nieuws.
(Betrouwbaar als altijd: de overlijdensberichten.)
Maar intussen zijn de bonen in beweging gekomen, ze pruttelen
zelfs – en begeleid door kwesties die de mensheid
in beweging houden (de toestand in het Midden-Oosten,
de escalatie van de diverse wedlopen) kijk ik door de damp
naar het op en neer van de bonen in de pan,
visjes in een aquarium, rondgedreven door
het vagevuur van interne stromingen. (Gisteren
heb ik het aquarium uit mijn kamer weggedaan;
deze winter vriest alles dicht; het ligt nu ergens achterom.)

Zo meteen moeten de uien erbij, ook de
aardappels wachten erop dat ik ze schil (er zijn mensen
die beweren dat je de schillen moet meeëten),
ieder moment kan de peterselie arriveren,
tja, en de wortelen moeten dit keer héél in de pan –

En zo, in de dampkring van actieve keukenbesognes
leren we de veelheid der dingen
kennen en waarderen; we leren ze accepteren ook;
zelfs deze moeilijk te bedwingen tegenstrijdigheden
worden steeds duidelijker; want per slot van rekening, nietwaar,
moeten de krachten van het goede uiteindelijk winnen...

Ofwel is de vlam te groot, of
ze is te klein – daar zet al een lieflijke
geur aan tot handelen.
Je zet de vlam dus hoger,
doet de drie wortelen erbij,
de uien, de aardappels...

Op de laatste bladzij aangeland
kan ik dus weer opnieuw beginnen.
Alles is vredig, alles fantastisch.
Wel had het water al lang ververst moeten worden,
nou ja, wat geeft het!
Zelfs de oeroude problemen komen in een nieuw licht te staan.
Inderdaad: onder het koken raakt men bij wijze van spreken
                                                                                          in het ritme
van zeer wezenlijke dingen – het wassen van groente,
het afwassen van borden, dat wat er in je denken verandert,
de mogelijkheden van een waterleiding – ‘warm’, ‘koud’–
ja, dat sust en bedaart de zenuwen.
Daarom hebben de Chinezen ook zo’n eindeloos lange lijst
feest- en herdenkingsdagen... om nog maar te zwijgen van
de Italianen... zelfs bij ons is, weet u wel, de levensverwachting
van voormalige legerkoks hardnekkig gestegen; iemand uit
de buurt bijvoorbeeld, die ‘op 3 april 94 werd’;
drie jaar geleden kreeg hij weer tanden – zijn
gebit is weer volledig intact. Mijn vriend
Nae Diaconu evenwel kan nu niet koken
zonder twee liter wijn; en als de bonen wat ouder zijn
ook niet zonder een paar borrels.

De foto’s zijn nogal wazig,
de letters vaak te klein.
Verbazingwekkend is wel, dat de Mexicanen zelfs met hun steeds weer
heviger crisis nog in leven zijn.
Maar als je eenmaal boven de 75 komt, mag je
op een nieuwe lente rekenen; op je tachtigste kun je
niet eens meer huilen, je trekt voor de warmte de kosmos aan
zoals hij is (is, niet is, met God, zonder God)
en bekreunt je plotseling zeer om alles
wat de kranten melden.
Al gauw ben je zo fit,
dat geen nuance je ontgaat.

Toch nog een uitje misschien?
Puur vitamine.
Net als de hele kookkunst: eindelijk begrijp je
het geheim van alle speculaties van Kant;
ook hij heeft zelf gekookt.
Ja, met een stuk ui dek je je  in
tegen de magnetische stormen van de zon, die elkaar zo
afschuwelijk versterken en de aarde met haar heerlijke
verworvenheden dreigen te verslinden.

Twee, drie artikelen bewaar je
voor na het eten.

De deur knarst
terwijl ik de krant dichtvouw.
Mijn vrouw is terug van de markt.
‘Wat doe jij daar nou? Het gas staat
veel te hoog voor bonen,
ze zijn vast en zeker aangebrand.
Laat mij maar doen,
ga jij maar
schrijven.’


vertaald door Wiel Kusters, naar het Duits van Oskar Pastior

_____________
AANTEKENING

Marin Sorescu - Portret van Wiel Kusters

De Roemeense dichter en toneelschrijver Marin Sorescu (1936-1996) schreef dit gedicht voor het internationale poëziefestival en symposium Grenzen aan de taal, dat Hans van de Waarsenburg en ik, in samenwerking met de Stadsschouwburg Heerlen, in november 1988 organiseerden, en waar naast Sorescu optraden Michael Hartnett, Oskar Pastior, Zafer Şenocak, Tom Pickard en Dieter Fringeli, en als Nederlandse deelnemers onder anderen Frans Budé, Leo Herberghs, Bert Schierbeek en Leo Vroman.

Een jaar na Sorescu’s optreden in Heerlen brak in Roemenië de revolutie uit die de communistische dictator Ceaușescu ten val bracht. Enkele jaren later werd de partijloze dichter Sorescu minister van cultuur, een functie die hij anderhalf jaar vervulde, van eind november 1993 tot begin mei 1995. Hij overleed op 8 december 1996, zestig jaar oud.

Marin Sorescu was een van de belangrijkste en populairste dichters van Roemenië, een vindingrijke, geestige en niet zelden ook humoristische meester in het schrijven tussen de regels, waar voor lezers die slimmer waren dan de Securitate en de censuur zeer veel aan kritiek en bemoediging te lezen was.
Ook ‘Wachten tot het kookt’ heeft een verborgen betekenislaag: de groeiende ontevredenheid en revolutionaire onrust in het Roemenië van vlak voor Ceaușescu’s ondergang wordt erin voelbaar gemaakt. Men zou het gedicht een allegorie kunnen noemen, als de erin opgeroepen situatie niet tegelijkertijd ook zo concreet en alledaags was.

Gedichten van Sorescu werden door zijn voormalige landgenoot Oskar Pastior (1927-2006) in het Duits vertaald: Aberglaube (1974), Noah, ich will dir was sagen (1975), Der Fakir als Anfänger (1992). In 1993 was ik dankzij de vriendschappelijke medewerking van Pastior in de gelegenheid een kleine keuze uit Sorescu’s werk in het Nederlands te vertalen: Versteende Hettiet (Uitgeverij Herik). (Eerder, in 1982, publiceerde Liesbeth Ziedses des Plantes bij Manteau haar vertalingen, uit het Roemeens, onder de eenvoudige titel Gedichten.)

W.K.


BREYTEN BREYTENBACH - OPHOKSCHRIJFSELSSCHOONMAAK


Breyten Breytenbach - 'Self as a Goldfish', Parijs, april 2020
Loop- en valbewegingen

(fragmenten)

vertaald uit het Afrikaans door Laurens Vancrevel


'je moet niet zo razen
met stof --
maak schoon!
maak schoon voor de woorden
die misschien nog hier
op deze aarde
willen komen wonen!'


mensen, vat mij toch niet zo ernstig op –
ik wil niet op je oren zitten:
kijk, ik ben een ouwe zeur
allang beschimmeld door al die reizen
door verre vergezochte landen
verlandschapt tot leven –
doorkneed in de kulkunstjes
om te maken dat ik overleef
in de woordpraatjes
van de asjeblieftmond
afgeveegd aan mijn hand


            ***


ik wil een gedicht schrijven
zonder inspiratie
alsof de stengels van sterven
            regel voor regel
met de alternatieven zoals woorden worden gewist

zodat jij, lezer, klankvoets
het slot van oneindigheid
(samen met mij) kunt beleven
            regel voor regel
totdat er niets meer over is om over te schrijven
tot het niets slechts overblijft
om in de oren te kijven

en dat ik met opzet
            regel voor regel verlijf
en niet lijntje voor lijntje
bijgelovig om zo in geen enkele verzegeling
opgesloten te hoeven bungelen
en daar geen gek meer voor jou zal zijn,
Engel, om op of aan te hangen


                        ***


               leven is
            verlostijd

               dood is
            tijdverlossing


                        ***


de voordelen van kennis
            (een koekoeksvers met respect voor Kenneth Rexroth)


ik ben een vent zonder ambities
en met weinig vrienden, volkomen ongeschikt
om mijn brood te verdienen,
            en ik word ook niet jonger –
voortvluchtend
            voor de een of andere pennenstreek verdoemenis
eenzaam, slordig gekleed, wat maakt het uit?
's nachts maak ik voor mezelf
een glas warme witte wijn met zaadjes kardemom,
in een afgedragen grijze kamerjas en een oude pet op mijn kop
zit ik in de kou gedichten te schrijven
en krabbel naaktfiguurtjes in de schuine marge
            en doe fucky-fucky
met de minderjarige nymfomanen van mijn verbeelding
om een-zaam en hol-alleen
                        het geween
van het mens-zijn te vernemen
vervreemd door de nacht

maar ook als de hemel
                        door gewicht
uit het diepniets verschuift
en de ruimte weer zingt
met de klanken van de tijd van leven
om het ene-en-gedeelde gezicht van de eigen andersheid
                         gewaar te worden
keer op keer als flitsbericht
ont-huld in de speling
van dit dit gedicht

in dit gedicht, praatplek voor stenen,
biedt de beker bittere liefde
                        aan de lippen
van liefde, verloren liefde, liefdes
verraad ons voorbij gegaan
                        en wat zou kunnen zijn
en wat er moge zijn valt als ketenen
van ons af in lieflijke plekken
en dropt ons nu hier tussen de virussen
geperst in de onsterflijke
koolwaterstoftekens van  vlees en steen             
                        en papier

            envoi:
lezer, sta mij deze mijmering toe
om een oude dichter te zijn die droomt
dat ik de jonge dichteres ben
bij wie de oude dichter zonder schroom
steeds weer in mag gaan
om zijn woorden ligplaats
te laten krijgen


                        ***


elk een eigen lied:
elk een eigen gebied

elke mier heeft een eigen lied
geheugen is de rituele dans om een gebied
van geur te stelen en te beveiligen

net als ieder hier met kwijldraden
regels voor het onbekende onderzoek
met een tong van strofenzang omschrijft


                        ***


en waarover zal het hart blijven zingen?

zo lang zoek ik al
maar heb ik ooit echt gezocht?

naar de laatste lijnen
waar ik mij aan kan verhangen

waarmee een lus naar de dood mij zal vangen
om mijn ogen dicht te doen

en mijn ogen kan openen
om blind het licht te ontvangen?

dat is dan zo voor de hand liggend
in zijns-kronkels van pijn omlijnd met stilte

want wat is een boom nog
zonder de hond?

en wat is sneeuw
als die er niet was voor een hemel?

en wat zou de hand kunnen zijn
en wegen zonder beweging?


                        ***


nachtmetafoor, een banier

dit is hoe we zijn:
zozeer wij waarvandaan:
in nachtnesten onder de korst van de aarde
om met een aftreksel van bloed en roet
de overtocht naar het heel-al
uit te beelden
en op te tekenen
met droom de boot tegen de rotswand

het is altijd een over-, op- en oogsteek
om verblind te worden door het niets

een paar donkerten geleden is een avondstergodin
gevouwen in haar brandende trouwgewaad
opgehangen boven de stad die we hebben gebouwd --
wat wil het drijvende lijk ons wijs maken?

dat het uitspansel uit kolkende bladzijden vuurvliegjes bestaat
of de opwaaierende rook van de weerkaatsing van nacht
                                                           in het sterfpapier
waarmee wij onze havens van vergaan versieren?


                        ***


hand, jij die zich in herinneringen verkneukelt
om vergeefs te proberen een besef van ijdelwaan
in het verneukspul met je vingertoppen
onder de toegeeflijke mat van de lezer
te vegen
waar gedichten
zich vermeerderen:

maar wat als het virtuele vel papier
de oppervlakte van een sterrenveld beslaat
om door gaatjes als daarin gebrande ogen
licht te werpen op hoe daar gevlucht wordt voor het licht?

en wat als het zwarte roet
in jouw ondergrondse kerker zijn verwerking van sterven
oud en der nachten zat                        precies vertelt
over de  onvergeeflijke metafoor van verdwijnen?

vermetele hand,
ver-veel naar hartenlust
zoveel je kunt
de verbeelding:

ga niet weg ...
wees blij

                        ***


woordvlam
            (voor alle opgehokten)

dit sonnet
wil een flinterdun net spannen
om het vermoeden te vangen
dat Nicolaas Petrus Louw
die naar het stilterijk van de dood
uit moest wijken
stiekem zijn voldoening zal grommen
als hij te weten komt
dat hij nog steeds het handige gummetje is
al lijkt het niet zo
dat onze ouwevrijsters en andere verhaalverlaters
krom laat hurken voor het zingen
om voorzichtig de welles-nietes vurige woorden omcirkeld
aan het beven van het leven te wijden

(19 april 2020)


                        ***


(on)eenheid

in het omgaan van het aangaan van het leven
de schaduwen van staanverstaan verslaan
hier in de ik-plek van sterven


                        ***


de klautergeest

op zijn tachtigste klimt Andries Botha
tegen het steigerwerk op
tot op het dak van zijn huis
om de stormregenschade daar
ongedaan te maken
en de nok weer waterdicht te maken
het leven is een uitdaging
maar de vader weet
zo gaat het niet meer

en dacht:
waarom zou ik nu niet hoger klauteren
omhoog de hemel in
om tenslotte aan de grote baas daarboven
duidelijk uit te leggen
hoe een boer precies een plan kan smeden
om de onstuimigheden op deze aarde
te herstellen?


WIEL KUSTERS - DUIZE



Die duize ja die duizel
ingenlingen waren er opeens
en zonder ophef ik bedoel
ik zweefde gansgaar niet of als ik wèl
was er geen wankelen eling
alleen zo’n licht besef van
dat je als je zweeft zonder
standpunt bent of hangt of zweeft
of stijgt dus ook niet wankel
elen kunt niet wanklen ku

dus ging ik plus
minus lijnrecht naar de dokter over
het trottoir echt waar
ik ging en hing opeens van kling!
aan een lip die zei:
‘je bloeddruk is oké maar het kan zijn
dat de slag dat de slag
ader in je nek in het nauw
is geraakt door verkalk king van
in het gedrang dus van’

precies weet ik niet niet meer
wat zei de lip – een ding een ring?
dus een gewring met een gering
gewricht waar dan die a
die ader slag slag ader door
loopt zoiets en dat hij daarom

hoopte dat enige oef oefenenige
van dat gewr (atlas en zo) me weer minder
duideduizeling maken zal:

2 x daags 10 x heen en weer
2 x daags 10 x op en neer

thuis zat ik ’s avonds op de rand
gewoon maar van mijn bed dus
wees niet en ik lacht wacht
ik zal en oefende met alle vracht
stroeve draai ingen nooit gedacht
of ik die voldoende deed
tot nu

10 x --> en <--
10 x o + n

en hoopte plots mijn broer te zien
hier links daar rechts misschien
vloer en plafond mijn broer
die stierf toen in zijn nek
brak o wist ik wat pre
cies cis hier o dat

dat ik daaraan denken moest
waar door ik nog ongebroken
in mijn nek mijn broer hier
had en dat ach wat
en alles stink en floer