BREYTEN BREYTENBACH - STILSCHRIJFFRAGMENTEN


 
'Parool', tekening van Breyten Breytenbach

uit het Afrikaans vertaald
door Laurens Vancrevel


"And yet we go on living closed lives, pretending we are not each personally responsible for the deaths we buy and sell. We go on living our sheltered lives among the potted plants and automobiles and advertising slogans. We don't want to know what the world is like, we can't bear very much reality." – Sam Hamill, 'A Poet's Work'


poëzie, lankmoedige lezer,
is een gebaar van rillende gewaar
wording in de richting waarvandaan
stilte nog eventjes gewaarwordt

       *

(maar begrip is slechts vibratie
van de klepklier
de lier van steen
die verstand wordt genoemd
wanneer de plons van verplaatsing tussen ons
rimpelend uitkringt
om in de poel
van nietweten te zinken:

het stemrecht van de lippen is stemzand
die overgangsbeweging
tussen bestaan en nietbestaan
waar verstand net als zand niet kan tellen
is een weergalming van het anderwoordlied van licht
in het gebied van anderwoordduisternis)

       *

poëzie helaas is een daad van geloof
per definitie slechts overdraagbaar
van mijn hart naar het jouwe
om daar net als de woordsprekende kikker
die doet alsof hij een haas is
in de oven uit te doven

       *

(de vogelverschrikker)

je vraagt of er een lijn is
zoals een kwijldraad door het dichtersleven?
misschien wel. of zoveel zo
dat ik niet weet of dat een herinnering aan het zelf
                                                                              zou zijn
of het touw dat zo trilde                             en zong
waaraan wat ik ben
mij heeft opgehesen om in de hemel te komen
om de dingen van de maan te gaan verstaan
                                                                              en nu blijf hangen
om mummiedroog te worden
                                                                              en te draaien
te draaien in de binnensmondse woordverslinding
van de donkere wind
of is er een verschil in de mompeling?

       *

maannaamnalaatsels

       *

wij delen deze aardbol
rollen in het ruimtestof
blaffen geluidloos hondsdol

naar het niets. zoeken bedoeling
bijten elkaar dood
zoeken liefde zoeken voedsel

worden groot en ziek
en onderdanig we strijden
voor vrijheid. we dromen

verloren onze dromen verloren
de beleving van de wereld
verzaken het licht. verloren onze zin

blaffen geluidloos hondsdol
tollen in het ruimtehol. stollen
tot woordstof op deze aardbol

       *

poëzie, zeg ik je
                                          is om met gesloten mond
alle variaties op een nietbestaand thema
te zingen                        als enige uiting
die wij met het onkenbare
in gemene zaak mogen bedingen

       *

want poëzie, lezer, wordt gebaard
in rillende gewaarwording
van de richting  waarvandaan
jouw stilte voor eventjes
gewaar wordt

voordat woorden
die speurend op kousenvoeten achterhalen
en beetgenomen
beroven van alle geloofwaardigheid

       *

en om dood te gaan
stukje voor beetje maar heel kort
die rottende wond te likken
en met de laatste bezittingen
papier, choreografie, een steentje gewikkeld
in een doek een kistje begraven te verworden

hier en daar en elders overal waar
of wanneer de tijd ophanden is
jij allang gewend geraakt
vergeten al ben je vergeten
hoe je stervend moest leven
zodat geen dood jou
ooit als een haan
weer op hol zal kunnen jagen

       *

en het gedicht dan?
is het de woordweerschijning
van het verdwijnende gezicht
hier op het papier?



september 2019
© 2019 Breyten Breytenbach, Parijs

_________________________________

In de afgelopen jaren zijn in Het Moment geregeld gedichten van de Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach (1939) geplaatst. De oorspronkelijke versie van de reeks 'Stilschrijffragmenten' is in september 2019 door de dichter gepost op het Zuid-Afrikaanse poëzieblog www.versindaba.com.za ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag op 16 september. Bij uitgeverij Podium is onlangs de tweetalige anthologie Allerliefste uitgebracht, eveneens ter ere van Breytenbachs verjaardag.

GERT DE JAGER - DRIE GEDICHTEN



De berg


Ik zal de berg beklimmen en al het lieflijke,
al het lieflijke aanschouwen
dat ik tegenkwam, schreef de dichter,
in mijn leven – die veel doden
had gezien, maar niet dood
was gegaan.

Wat valt er aan toe te voegen?
De verwarde droom na een jetlag,
dat je op de gekste momenten
wakkerschiet?

Of gewoon het uitvallen van functies?


***

Zo zal het niet gaan


De laatste schooldag,
of dag samen,
of dag ergens op een plek:
ze vormen het ijzeren repertoire.

Maar omvang en eind van het universum:
wie leeft en zorgt, kijkt omhoog
en denkt
aan de laatste man op de maan.

De laatste man op de maan nam afscheid
met een besef van voorlopigheid.

Drank, veel drank,
en een spirituele wedergeboorte.
Daarna liet hij de drank staan.

Zo zal het niet gaan.


***

Ik heb zin in een Spätstil


Ik heb zin in een Spätstil. Scherpe,
ragfijne contouren die verdwijnen,
overvloeien in grove streken die
werkelijkheid en onwerkelijkheid
met elkaar verbinden.

Mijn hand die niets meer tegenhoudt:
verval niet, stasis niet, niks.
Nog niet de illusie van vergankelijkheid,
schreef de dichter:
een regel om even goed te bekijken.
De dichter weer: het dier in mij sterft.
Maar dat doet het eerst niet, later wel.


________________________
Bovenstaande gedichten maken deel uit van de bundel Schitterende, labiele knooppunten, in september 2019 verschenen als deel 6 van de Gaia • Chapbooks reeks, verkrijgbaar als paperback: https://bit.ly/2lEcCRK en als e-book: https://bit.ly/2krV2QV .
Gert de Jager werd in 1957 geboren te Raamsdonksveer. Behaalde een gymnasium-alfadiploma en studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap in Utrecht. Schreef een proefschrift waarop hij in 1992 promoveerde. Werkte een aantal jaren als vervanger in het middelbaar onderwijs: een constructie die veel ruimte liet voor lezen, schrijven en reizen. Sinds 2002 werkzaam als docent Nederlands op het Barlaeusgymnasium in Amsterdam. Eerder verschenen van hem onder meer de bundels Een ernstig gezicht (2015) en Dieren op schaal (2019).

ARNOUD VAN ADRICHEM - SCHELP


Een open einde?
Nee, het is net begonnen
met een hondse grom.

Een herder blaft naar
golven die zich terugtrekken,
opnieuw aanrollen

als monologen.
Deze scène biedt dekking,
die andere niet.

Zeg, een zacht geluid,
verborgen in duingras: daar
waar de nadruk ligt.

Afstandelijk? Ik?
Roep me en ik weet precies
op welk strand je ligt.

Als je diep nadenkt
over een stap, blijft één been
langer in de lucht.

Wij, midden op zee,
watertrappelend. Het schip
verdwijnt traag uit beeld.

Hier zijn geen haaien.
Klap je laptop dicht, liefste.
Palmboombladeren
       
wenden de zon af.
Een hitteschild. Ik bedoel
ouderwets zwetend.

De ochtend hangt scheef.
Uit zijn scharnieren geklapt?
Nee, de zee kan niet

tegen haar verlies.
Niet afwachten, begin maar
gewoon met filmen.

Wat mij doet denken
aan een genereus gebaar:
een briesje passeert.

De enormiteit
van een accumulatie:
alles opgesomd.

Waar gaat dit over?
De Sahara in mijn schoen.
Hè, ik vraag je wat…
       
Waar is al dat geld
gebleven? Ik zeg: nergens.
Het moet ergens zijn.

Het kompas weet niet
wat je nu wilt, het loodst je
zeilboot in de buurt

van een verlangen.
Gebruik je ziel maar als zeil.
Zichzelf verscheurend?

Grofkorrelig zand
uit een oude zwart-witfilm
op het strand gestrooid.

Viriel likt de zon
aan het ijsje in je hand.
Je blikje bier zweet.

De zee staakt, wolken
verzaken, zand graaft zand in.
De zon brandt alleen:

zo’n lampje dooft niet.
Een vuurtorenschijnsel streelt
wat de zee serveert.

De wind komt straks bij
je ruisen. De avondkrant
bevat bloedsporen.

Geen bloed, maar ketchup.
Een horizon, een hekje
dat gesloten blijft.

Krijg je een inval?
Snel, volg hem. Onze radar
detecteert gêne.

De zon lijdt aan staar.
Een ijsblokje glijdt tussen
twee zachte borsten.

Plomp als een pompoen:
een moeder bukt en toont haar
diamanten string.

Onze schaamte smelt
op een zonwarme strekdam.
Een axioma?

Ja, de logica
als fenomenologie.
Het gezond verstand

WIEL KUSTERS - VIER GEDICHTEN UIT ITALIË



1

In de bus naar Perticara,
weet ik dat ik nooit meer ergens anders
zal zijn dan waar ik altijd al was,
hoe hoog de bergen ook gaan,
hoe laag de dalen in mijn vlees gaan liggen
onder hun schijn
van as.

Sulphur, museo storico
minerario, van steen tot
zwavelbrood, geel land
boven zijn duistere erts,
onder zijn lichtende graan.

Zuur,  gestegen in zijn regen,
vond een weg terug  – naar boom
en gras.

Ik wreef de steen totdat hij stonk.


2

'Quale traccia? Ik breng u daar.'
Wij hebben nog niemand gevolgd
anders dan hem: de ingeving die
voor ons hinkt, vinger aan de knop,
galant een lift ontbiedt, ons noodt
en verderop, lagen lager,
nog een keer. 'Betaal mij en
verwacht uw trein,
nu pas.'


3

Vesuvius achter het blauw
van de herinnering
en grauw als doodssymbolen
in ons misverstaan.

Ik heb de aarde aangeraakt
van de plaats waar ik begon
naar de vulkaan. Nog warm
de bodem waar mijn hand
mijn voetstap vond.


4 (Cristo velato, Cappella Sansevero, Napels)

Ongenaakbaar zacht, doorschijnend en opaak,
nabij tot in zijn verste verte.
                                                     Steen
uit Gods hand, met de werper verbonden
totdat hij viel en zichtbaar werd
dat hij voorgoed alleen zal moeten zijn
met zijn triomfantelijk falende vanger.


24 april 2019

MARIA DO ROSÁRIO PEDREIRA - GEDICHTEN



Uit de bundel A Casa e o Cheiro dos Livros (‘Het huis en de geur van de boeken’)


Ze gingen in het zand zitten en deden hun schoenen uit.
Daarna telden ze op hun vingers de boten
die ontbraken tot de zomer begon.

Geen van beiden zei iets. Ze hadden samen een paar nachten
doorgebracht in een kamer zonder uitzicht. En ook al
dachten ze het tegendeel, ze wisten niet veel meer
van elkaar dan dat.

Ze zaten daar om te zien of er iets gebeurde.

In de zomer,
dat wisten ze, zou iemand hen komen halen.

         ***


Niets tussen ons kun je haast noemen.
Op die manier kennen we elkaar, trage aandacht
heeft zijn eigen doolhoven ontworpen. Het aanraken
van de huid gebeurt altijd voor de eerste keer. Maar

als de deur naar de zomer opengaat zien we dezelfde dingen –
wat achter de vlakte en de rotsen ligt; het eiland,
een schaapskudde, een boot die wacht op uitvaren, een woord
dat we nooit zullen schrijven. Tussen ons

tekent de tijd zich op die manier, traag.
De kleinste afwijking zouden we altijd merken.

         ***


Zeven jaren van onzekerheid wachten mij. De dikke kat
buiten op de muur zit daar slechts tijdelijk. Jij echter
blijft nog, een boek dat werd weggelegd op het hoogtepunt
van de plot, voorgoed opengeslagen op het bed. Ik

ga bij het raam zitten waar ooit een vijgenboom stond.
En daar blijf ik. Waarschijnlijk wacht ik op jouw stem in de lange
stilte in de slaapkamers ’s avonds. En ook ik val in slaap,
als er niet de herinnering aan het oorverdovende lawaai
van de spiegels was, die door het huis uiteenspatten in duizend
onzekere scherven. Zeven jaren

om een verhaal te herlezen dat je door en door kent, of
een blanco boek tot het einde door te bladeren. De kat
is al weg. Ik zeg dat hij net als jij een ander bed
kiest om de maan te tarten. Ik niet, ik     ik blijf.

         ***



Uit de bundel O Canto do Vento nos Ciprestes (‘Het lied van de wind in de cipressen)


Die zomer verwaaide de wind de velden en de boten
voeren rumoerig over de golven. De mateloze schoonheid
van de kinderen versplinterde de spiegels; en de meisjes
die hun ouders betrapten werden wild
in de gangen en liepen evenzeer verloren
in de wellust van de dagen. In de eeuwenoude bomen

barstte fruit open dat de geschulpte handen rood kleurde
en naar de mond gleed met de haast van de verboden
namen. De zon schroeide de bladzijden uit het boek
dat stilviel door het geweld van een gedicht en draaide
de hoeken om van het enige portret dat de lijst van de tijd
had weerstaan. ‘s Nachts doken de jongens in de baai

achter de sterren aan; en de minnaars ontvluchtten
hun benauwde kamers, bedreven de liefde
in de koele duinen en ontwaakten op elkaars
stemmen. Ik weet niet meer wat ik en wat jij zei:

de zomer verwart de gevoelens.

         ***


Uit de bundel Nenhum Nome Depois (‘Geen naam meer’)


Ik ken de aswolk die de oceaan
vertroebelt, de schaduw die mijn
lege hand vervormt. De landschappen
die zich ooit tussen ons in hebben
geschoven, voorgoed in slaap. Ik voel

de pijn op de herinnering liggen
aan jouw lichaam in het bed dat
open is gebleven als een wond. En
zonder reden herhaal ik voortdurend
met mijn vermoeide lippen die naam
die ik nog altijd bij haast alles mis.

         ***


Vogels die trekken in hun herinnering aan
de wind zijn triest, en triest zijn hun ogen die
blijven steken in de smalle opening van een
put. En ik ben triest omdat ik niet weet

welke naam de dood je gaf toen hij
je gisteren in zijn bed legde en zijn
ijzig koude adem in je haren blies,

en je in het donker wiegde met een
glazen lied waarin vogels verliefd
werden op hun eigen schaduw

en, tevergeefs zichzelf zoekend in het
troebele water van een put, niet wisten
dat ze slechts langzaam, heel langzaam
wegzakten in hun herinnering aan de wind.


vertaling © Harrie Lemmens
______________________________
© Maria do Rosário Pedreira (Lissabon 1959) is vooral bekend als grande dame van de Portugese uitgeverswereld, waar ze sinds 1987 diverse functies heeft bekleed. Momenteel geeft ze mede leiding aan het grootste Portugese boekenconcern Leya. Ooit studeerde ze Engels en Frans en gaf ze les op een middelbare school, en ze begon ook al vroeg kinder- en jeugdboeken, gedichten en romans te schrijven. En liedteksten, onder andere voor de fadozangeres Ana Moura.

Illustratie: Henrique Pousão, ‘Blinden’ (1883).