vertaald en van een verantwoording voorzien door Paul Beers
Paul Beers - Verantwoording
Bij het gereedmaken van Robert Menasse’s verhalenbundel Ich kann jeder sagen stuitte ik op een
wel zeer onverwacht ‘probleem’. De meeste van de verhalen waren mij sinds de
verschijning van zijn grote roman De
verdrijving uit de hel (2002) successievelijk toegestuurd, waarna ze werden
vertaald en in literaire tijdschriften (voor)gepubliceerd. Maar Menasse had mij
verzocht om voor de boekuitgave alhier de definitieve versie van de verhalen te
willen vergelijken met de eerdere, reeds door mij vertaalde versies.
Dit ondankbare werkje leidde op
16 februari j.l. 2011 tot de volgende ontdekking:
Beste Robert,
Ongelooflijk! Ik dacht: ik maak
de vertaling van de verhalenbundel vast helemaal klaar voor het nog onbestemde
moment waarop de uitgeverij het boek wil publiceren.
Je had me gevraagd erop te letten
dat je ‘kleinere’(?) veranderingen had aangebracht. Daarom vergelijk ik nu
beide versies, niet woord voor woord, maar wel de alinea’s, en heb zo meerdere
veranderingen in de eerste verhalen ontdekt. Een vervelend karwei – het was
prettig geweest als je me had kunnen zeggen waar je welke veranderingen hebt
aangebracht.
Maar! – vandaag bij ‘Die
amerikanische Brille’ (S. 96) geloof ik mijn ogen niet. Een volkomen ander
verhaal dan de al in 2002 door mij vertaalde tekst met dezelfde titel.
Zullen we in Nederland beide
verhalen publiceren? Nr. 1 en nu, tien jaar later, nr. 2?
Menasse antwoordde twee dagen later, op 18 februari:
Beste Paul,
Ja, ik weet ’t, het is een groot
probleem dat ik niet in staat ben veranderingen aan te geven. Het spijt me dat
ik je daardoor zoveel werk bezorg. Sommige teksten herzie ik steeds weer,
daardoor krijgen ze als het ware meerdere lagen en ten slotte ook meer diepte.
Het verhaal ‘Inzicht komt voor de val’ [De Gids 2010/7] heb ik bijvoorbeeld
vier keer geschreven – de eerste versie stamt uit het jaar 1980!!! Gelukkig heb
ik in dit geval de eerste drie versies nooit gepubliceerd.
‘De Amerikaanse bril’ is een
diamant, in drie verschillende facetten geslepen: als essay, als voordracht en
hier als verhaal… in de laatste versie restte alleen nog de titel en zogezegd
‘de blik’. De door jou zo genoemde nr. 2 kan als nieuwe vertaling worden
gepubliceerd. Vind ik!
Hierop antwoordde ik meteen:
Beste Robert,
nadat ik mijn vertaling van ‘De
Amerikaanse bril’ uit 2002 (!) had herlezen, zag ik ook zelf weer dat het
eigenlijk een essay was, heel anders dan het verhaal in Ich kann jeder sagen. Maar het essay is zo goed dat ik me afvraag
of het geen leuk idee zou zijn je verhalenbundel in NL te beginnen met ‘De
Amerikaanse bril I’ (het essay) en te eindigen met ‘De Amerikaanse bril II’
(het verhaal), de korte teksten ‘Beginnen’ en ‘Eindigen’ te schrappen, en ook
de hele bundel de titel De Amerikaane
bril te geven, met natuurlijk dezelfde omslag als in de Duitse uitgave: de
foto met bril van je moeder.
Man, ik word enthousiast van het
idee.
Menasse’s prompte reactie loog er niet om:
DAT IS EEN VERDOMD GOED IDEE!
***
De Amerikaanse bril (II)
Ik was gelukkig toen John F. Kennedy werd doodgeschoten.
Deborah was ontsteld. ‘Hoe kun je
zoiets zeggen?’
Ze had net een kind verloren (het
staat me tegen te zeggen dat ‘wij’ het verloren hebben), had drie dagen
nauwelijks een woord gezegd en praatte nu over – Kennedy. Hoe kwamen we erop?
Kind, jeugdherinneringen, herinneringen aan dramatische gebeurtenissen, shock
op mondiale schaal. Ik weet het niet meer. Ik luisterde naar haar – en toch
niet. Ik was opgelucht en deed mijn best mijn opluchting niet te laten blijken.
Ik had dit kind niet gewild. Door Deborahs zwangerschap was me volkomen
duidelijk geworden dat ik niet meer bij haar wilde blijven. Een kind had de
onontkoombare scheiding alleen maar langer uitgesteld, ons leed vergroot en er
tot slot een derde mee opgezadeld.
Maar Debbie praatte over haar
ongeluk, liep haar hele leven langs als één groot drama vol beproevingen – en
ik dacht dat ik opnieuw geluk had gehad.
Aan het tafeltje naast ons hing
een jongeman die van tijd tot tijd zinnen in zijn mobieltje brulde die als
zweepslagen ons gesprek in knalden.
‘Je moet je verstand op nul
zetten! Snap je?’
We zaten in Gasthaus ‘Zur
Eisernen Zeit’, om de hoek van ons huis. Van mijn huis. We hadden na het
geneeskundig onderzoek bij Debbie’s vrouwenarts vlak voor het restaurant een
parkeerplaats gevonden en zijn, zonder dat we het van plan waren, naar binnen gegaan
en hebben goulash en bier besteld. Ik zat aan mijn derde bier, Debbie dronk
alleen wijn, voor het eerst sinds bijna een halfjaar. Haar goulash was koud
geworden. De woning was koud geworden, we hadden allebei geen enkele zin om
naar huis te gaan.
‘Ik zeg het je nog eenmaal:
verstand op nul! Asjebieft!’ riep de jongeman in de telefoon. En Debbie: ‘Hoe
kun je zoiets zeggen? Hoe kun je toen gelukkig zijn geweest?’
Omdat het waar is, zei ik. Ik
was, toen Kennedy werd doodgeschoten, een kind van zes en ik was gelukkig. Mijn
ouders zouden pas een jaar later gaan scheiden.
‘Oh mein God! Dan heb jij er
niets van meebeleefd,’ zei ze, ‘maar bij ons thuis…’
Zoals haar ‘Oh mein God’ me op de
zenuwen werkte! Debbie was Amerikaanse, dat wil zeggen, ze bezat naast haar
Oostenrijkse ook een Amerikaanse pas omdat ze in New York ter wereld was
gekomen. Haar vader had daar als jonge diplomaat op het Oostenrijkse consulaat
gewerkt. Ze had alleen haar eerste vier jaar in de VS doorgebracht, later nog
vier jaar in Helsinki toen haar vader daarheen verplaatst werd, maar dat had
klaarblijkelijk geen sporen nagelaten. En de acht jaar op een Zwitsers
internaat hadden ook geen invloed op haar persoon en haar taal gehad. Na haar
studie in Wenen had ze meteen een baan gevonden – bij de Oostenrijkse vestiging
van een groot Amerikaans reclamebureau. Daar was ze weer ‘thuis’ gekomen, en
haar lichte Amerikaanse accent , dat eerst zo charmant klonk maar volkomen
ongeloofwaardig was als men haar biografie kende, werd ten slotte een zelfingenomen
maniertje.
Dat klopt niet, zei ik. Ik heb
het wel degelijk meebeleefd. Ik weet wel niet meer wat ik op dat moment precies
deed en waar ik was toen het bericht kwam, maar ik heb het toch meebeleefd.
Mijn moeder sloeg haar armen om me heen, daarna deed mijn vader dat bij mijn
moeder. Er was geen ruzie, alles was goed. We waren een gelukkig gezin, het was
heel innig. Daarom was ik gelukkig terwijl er voortdurend over ‘Kennedy’
gepraat werd. Ik heb begrepen dat het om de Amerikaanse president ging. Ook op
school werd erover gepraat. Ik had medescholieren van wie de vaders of
grootvaders in Amerikaanse of in Russische krijgsgevangenschap geweest waren en
daarover verteld hadden, en alle kinderen waren het erover eens dat je beter in
Amerikaanse gevangenschap kon komen.
Naast ons: ‘Het is een mentaal
probleem! Snap je?’
De jongen had gepommadeerd
stekeltjeshaar dat er als een pruik uitzag op de kale kop die hij gauw zou
krijgen. Alles aan hem was een tikje te groot. Het pak, het boord van zijn
overhemd, de knoop van zijn das. En de schoenen – die eruitzagen alsof hij pas
een paar uur tevoren in de schoenwinkel had gezegd: ‘Ik hou ze meteen aan!’
‘Ik was pas vier,’ zei Debbie,
‘het was kort voordat mijn vader naar Oostenrijk werd teruggeroepen. Maar ik
herinner het me heel goed: het was alsof de wereld verging!’
Dat je vader werd teruggeroepen?
‘Nee, de aanslag! Het was het
einde van mijn kinderjaren!’
Op je vierde het einde van je
kinderjaren?
‘Ja!’
Vlak voor jullie naar Oostenrijk
terug moesten?
‘Ja!’
Ach, hou toch op! dacht ik.
Ik zat in de eerste klas naast
een jongen die Oswald heette. Ik kan me herinneren dat ik mijn moeder toen met
benauwde stem gevraagd had of hij familie was van de moordenaar van Kennedy.
Mijn moeder streek me glimlachend door het haar, kuste me en zei: Nee, vast
niet. Dat wist ik natuurlijk zelf ook, zo onnozel was ik op mijn zesde niet
meer dat ik in ernst geloofd had dat een medescholier in Wenen, met de voornaam
Oswald, familie kon zijn van een Amerikaanse moordenaar wiens achternaam Oswald
was. Maar ik wilde in de toenmalige situatie, waarvan ik de dramatiek
aanvoelde, op een of andere manier laten merken dat ook ik deelhad aan ieders
nerveuze verstrikt zijn in de algemene ongerustheid en ‘Weltschmerz’.
Debbie schoof met een stuk vlees
over haar bord en legde toen haar vork neer.