Twintig verzen uit de cyclus Au Féminin
met een tekening van Susana Wald
De godin van
het dal sterft niet.
Voor ons is
zij het ondoorgrondelijke vrouwelijke.
– Lao Zi, Het boek van de Tao
De avond vleit zich op je schouders neer,
de hemel gaat over in het overzeese
en de vogel die afkomstig is van de eilanden
strekt een vleugel over je borsten,
een bonzende vleugel maar
die even zacht is als mijn hand
die van verre al zou trachten
de maan te vatten in zijn vingers,
de maan die haar dwaze stralen
tussen je lippen wilde laten glijden.
♡
Een traan, een druppeltje
zo zacht als een wolk,
wellicht een droom,
een schaduw in de nerven van
je gladde huid, een golfje
of een vleugel raakt je aan,
je zou die hand die langs zweeft
niet kunnen pakken maar de lucht
die bevolkt wordt door vliegentongetjes
voert je mee in een boot van lieve woordjes.
♡
Een concert omwikkeld met
de dampen van de zomerlucht,
de fluiten laten
slangen vrij, de hoorns
blazen warmte uit, maar
de avondcicaden
hebben hun fee geroepen,
zij komt voorbij, een streepje
licht dat het vallend duister
zojuist gespleten heeft.
♡