GUY CABANEL - HET VROUWELIJKE


Twintig verzen uit de cyclus Au Féminin

        met een tekening van Susana Wald





De godin van het dal sterft niet.

Voor ons is zij het ondoorgrondelijke  vrouwelijke.

            – Lao Zi, Het boek van de Tao





De avond vleit zich op je schouders neer,

de hemel gaat over in het overzeese

en de vogel die afkomstig is van de eilanden

strekt een vleugel over je borsten,

een bonzende vleugel maar

die even zacht is als mijn hand

die van verre al zou trachten

de maan te vatten in zijn vingers,

de maan die haar dwaze stralen

tussen je lippen wilde laten glijden.






Een traan, een druppeltje

zo zacht als een wolk,

wellicht een droom,

een schaduw in de nerven van

je gladde huid, een golfje

of een vleugel raakt je aan,

je zou die hand die langs zweeft

niet kunnen pakken maar de lucht

die bevolkt wordt door vliegentongetjes

voert je mee in een boot van lieve woordjes.






Een concert omwikkeld met

de dampen van de zomerlucht,

de fluiten laten

slangen vrij, de hoorns

blazen warmte uit, maar

de avondcicaden

hebben hun fee geroepen,

zij komt voorbij, een streepje

licht dat het vallend duister

zojuist gespleten heeft.