Kouros
Hij was bedoeld uit marmer op te staan
maar ligt, onaf, gedrukt tegen de berg,
zijn been gebroken, en ziet het ruggelings
met stijve armen aan. Een man die graag
van steen zou zijn genezen, die droomt van
scheep te gaan, maar aldoor onbeweeglijk
de regen op zich laat. Geborene die
in rots bleef steken en langzaam slijt
tot onbehouwen staat.
Zelfportret als
ijsvogel
Tussen olijfgaarden en zonnebloemen
blinkt daar een ijsvogel op uit het riet,
een weinig besproken dier in het œuvre, niet
geschilderd naar de natuur, geprepareerd
gekocht in Parijs en met een snel penseel
aan ’t leven teruggegeven. Hier zit hij dan,
zijn snavel snakt naar het water, straks
stoot hij op vis, professor in de chromatiek,
artiest die een levenslustige dolk is.
Kijk naar de ijsvogel, zie hem in afwachting
tussen de stengels, – een wereld van
19 x 26,5 cm. Meer niet.
Jac. van Looy, De tuin (1893)
Eerst ingezaaid de tuin hij had
en afgewacht hoe het zou worden,
pas toen het groen de grond bekroop
en overal bedekte en ook het rood-
oranje ging gloeien rijk verspreid,
toen greep hij het penseel, een wedren
met de tijd en snel rankende groei,
om heel die woekering van kleurig
licht nieuw uit te zaaien op zijn doek.
Vandaag, nog steeds, bloeit deze tuin,
‘een brok uit de natuur gesneden’.
Mondriaan
Dit is geen boom, dit is het metrum
van de boom. Een eenvoud waartoe alles,
ooit, moet herleid om heel en afgerond
begrijpelijk te zijn. Ook de gemberpot
en de vuurtoren, de zee en het duin
lieten zich zo uit beeld en gelijkenis
bevrijden. Het denken geeft een hand
aan wat het oog aanschouwt: geraamte
dat het vlees ontstijgt, vlees als
een voorwaarde voor ’t bot.
Henry Moore, Hoge
Veluwe
Drie staan daar in het landschap opgeheven,
bronzen getuigen in het stuifzand van de tijd,
ontgroeid aan de natuur, groen uitgeslagen
tekens van leven die leegte bezweren, ruimte
scheppen met een wijd gebaar – drie staande
vormen koel ontdaan van toeval en verleden,
gebalde klacht, zwart uitgelicht tegen de
blonde lucht, geen afbeelding maar beeld van
al wat hoog wil stijgen, de hemel zoekt
en vast blijft rusten op betonnen grond.
Picasso, Vondelpark
Mijn schepper heeft mij ongewis gelaten,
ik ben een vogel noch een vis, ik ben
beton dat op wil vliegen, een tekening
rechtop gezet in het park en, zonbelicht,
tot voordeel van de wandelaar. Hij ziet mij
helder opgericht tegen de wisseling
der seizoenen, een scheppingsteken dat
zich nooit vergist, dat aldoor aanspoort
tot bewegen, blank lijnenspel gebracht
in de natuur en om van kunst te leren
de tijd in het voorbijgaan te verduren.
De papegaai
Ik ben Charlottes papegaai
en zit hier in gouache gekooid
voor iedereen die mij al jaren
kent van de fietsenmakerij
achter haar atelier. Ik heb
een naam, die doet er nu niet toe,
ik buig mij voor mijn kooi en denk
aan wat ik heb gehoord, de pech
van lekke band of remdefect,
wat mensen in de wereld overkomt.
Mijn baas doet ’s nachts de doek
om mij wat rust te gunnen, dat ik
niet aldoor het heelal voel wegen
op mijn gevleugeld schouderpaar.
Dit ben ik, een verfstreek in de
eeuwigheid, een opmaat voor het al.
Fabel
Vlinder ziet een speld staan
vindt hem mooi want streng
niet doelloos doch standvastig.
Zij wil hem aan zich binden
dit eenzaam puntig wezen
en zegt met zoete aandrang
doe ik mijn vleugels
dicht
bekijk mij dan van
voren
ben ik een speld op
poten.
Bang om zich te bezeren
aan iets zo kleurig breekbaars
met ogen fijn dooraderd
volhardt de speld in staren
blijft stijf gesloten staan
als ik hier niet
vandaan raak
grijpt het ons beiden
aan.
Toelichting van de dichter
Bovenstaande
is een gevarieerde keuze uit de gedichten die ik in de loop van de tijd heb
geschreven naar aanleiding van beeldende kunst van de Oudheid tot heden. Ze
zijn eerder gepubliceerd in de bundels Achter
de waterval (1986), Nu het nog licht
is (1998) en Boven de koude steen
(2007). Daarin staan ze zonder afbeelding. Eerdere, afzonderlijke publicaties
van deze gedichten gingen wel vergezeld van afbeeldingen. Ik geloof dat ze voor
een goed begrip van de gedichten niet noodzakelijk zijn. Maar het kan geen
kwaad, bij voorbeeld in een museum, of thuis met een mooie reproductie voor
ogen het gedicht te lezen als een lezing van het beeld.
______________________________
T. van Deel (1945) studeerde Nederlandse Taal
en Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Was van 1971 – 2006
universitair docent Moderne Letterkunde aan dezelfde universiteit. Debuteerde
als dichter met de bundel Strafwerk
(1969). Van 1969 – 2007 literair criticus van dagblad Trouw. Een keuze uit de
dagbladkritiek verscheen in Recensies
(1980) en De troost van de
vorm (2008). Van 1974 – 1980 redacteur van De Revisor.
Essaybundels: De komma bij
Krol (1986) en Als
ik tekenen kon (1992). Bloemlezing van beeldgedichten: Ik heb het Rood van ‘t Joodse
Bruidje lief. Gedichten over beeldende kunst (1988). Bezorger van
(nagelaten) werk, onder andere poëzie, van S. Vestdijk. Literair medewerker aan
de vertaling van de Psalmen in de Nieuwe Bijbelvertaling. Verdere dichtbundels:
Gedichten 1969 – 1986 (1988),
Nu het nog licht is (1998)
en Boven de koude steen (2007).