JACQUES ABEILLE - TWEE MYTHEN VAN DE WOESTENIJ



Vertaald uit het Frans door Laurens Vancrevel

Met tekeningen van de auteur

Over de oorsprong van het woord



De mensen schreeuwden, krijsten, gromden, ze zetten een stem op; de stem van de mens was veel te belangrijk om te worden weggeduwd door de kunst van het maken van afbeeldingen, zoals Inilo de mensen heeft geleerd. De stem kon niet worden weggeduwd omdat ze van aarde is. De mensen hadden de stem van de plaats waar ze woonden, en de landstreken zijn talloos; sommige zijn droog en andere vochtig; sommige zijn koud en andere warm; sommige zijn gronderig en andere winderig; sommige zijn vol geluiden en andere heel stil; sommige zijn plat en andere bergachtig; en talloos zijn de soorten kinderen van de aarde met zijn duizend geslachten, elk kiest zijn verblijfplaats in overeenstemming met zijn leefwijze en passend bij zijn ledematen. Maar de mens, die van niemand het voedsel is en die op alle plaatsen leeft, pakte het voedsel van andere kinderen van de aarde af door hun gedrag na te bootsen. Op bepaalde plekken nestelde en viste hij op de wijze van vogels, op andere plekken legerde en oogstte hij op de wijze van beren, op nog andere plekken kauwde hij planten fijn en beschutte hij zich tegen de wind op de wijze van oerossen die zich met hun ruggen tegen elkaar een wal maken tegen slecht weer. Daarom maakten de mensen hun aanwezigheid op aarde bekend op de wijze van hun naaste buren, als ze onder elkaar spontaan begonnen te keffen, te grommen, te kreunen of te piepen. Op de ene plek kakelden zij, op een andere loeiden zij, weer ergens anders brulden of trompetterden ze. Die verscheidenheid bestond al in de menselijke stem lang voordat ze werd verfijnd tot reeksen van woorden. Zo verkondigen zij dat ze zich gevestigd hadden op die bepaalde plaats en dat ze zich tot bewakers daarvan hadden benoemd. Zoals andere wezens dat doen met behulp van steenachtige traandruppels, geurende pis of hopen stront, zo gaf de mens met zijn stem de grenzen aan van zijn gebied. Met zijn stem liet hij zijn onzichtbare dubbelganger waken over de buitengrenzen van de ruimte, en die dubbelganger liep daar in de verte rond terwijl de mens neerzat bij de zijnen. Die dubbelganger was heel machtig, want hij werd als onzichtbare niet tegengehouden door hindernissen, en hij kon in alles wat bestaat binnendringen, ook in een mens die hij kon verwonden zoals de koude van de rots dat doet, of kon verwarmen zoals de honing van strelingen. Inderdaad, als die wederzijdse doordringing met muzikale materie, die maakte dat elke mens in alle anderen aanwezig kon zijn, niet had bestaan, zouden ze niet bijeen gebleven zijn. De hartstocht van de begeerte, zowel bij de jacht als in de liefde, zou hen uiteen gedreven en vernietigd hebben zo gauw als die was ontvlamd. Maar waarom zouden de mensen niet genoten hebben van een weldaad die in verschillende mate gemeenschappelijk is bij alle kinderen van de aarde, zelfs bij wezens die nauwelijks van plaats veranderen zoals een rots tijdens de schokken van de aarde of een boom als hij zucht in de wind, of het gras dat zingt met de nederigste wezens? Horen we het woeste en droevige burlen van een hert niet dat door de liefde wordt verstikt, of het brullen van een leeuw met zijn gekromde slagtanden als zijn prooi hem lokt? In alles was er het onzichtbare – de menselijke stem had alleen een grotere verscheidenheid, en het onzichtbare ervan was plooibarder, want zijn wegen waren talrijker, zo talrijk en ingewikkeld dat het onzichtbare erin verdwaald kon raken. Daarom was het onzichtbare in het hart van de mens ook een bron van velerlei angsten; elk mens vreesde evenzeer om het zijne te verliezen als om te worden overvallen door dat van een ander. Er waren er zelfs die zich specialiseerden in het vangen van het onzichtbare. Er waren mens-wolven en mens-luipaarden. Of ze pakten het onzichtbare van een verwant af, en lieten die zonder stem achter, slechts vervuld van de wensen van zijn kwelgeest. Maar zulke wandaden kwamen niet vaak voor, want handel in het onzichtbare is de riskantste activiteit die men zich denken kan.

Uit deze overleveringen rees Inilo op, evenals de angsten die zijn ontdekking trachtte te bezweren. Het is goed dat dit aspect van de vroegste tijden zo nu en dan wordt vermeld, want in de opeenvolging van de generaties, die de last ondervinden van tal van hinderlijke vernieuwingen, hebben de mensen zoveel afbreuk gedaan aan het bestaan en de functie van het onzichtbare, en begingen zij zoveel vergissingen met betrekking tot het wezen van hun eigen stem, dat ze in de meest onwaarschijnlijke verlegenheid werden gebracht bij de eenvoudigste dingen, en dat ze, van de ene onenigheid in de andere, tenslotte alles miskenden dat hen kan bezielen, bijeen kan houden en beschermen.
Het is dus zeer wel mogelijk dat, zoals in het vervolg vaak het geval zou zijn, alle duisternis haar oorsprong vindt in een schitterende weldaad: de uitvinding van het beeld. Want het zit zo: beelden hebben de stem veranderd.

Zolang de mensen onbekend bleven met beelden kwam hun stem alleen tot uiting door het uitstoten van sonore eenheden – van schreeuwen. Een schreeuw kon lang of kort zijn, of ook een paar keer worden herhaald, hij kon luid of zwak zijn, of ook ingehouden als een zucht, maar steeds werd hij hoorbaar als een ongedifferentieerd geheel. Vanaf het moment dat de mensen beelden konden waarnemen die zij zelf hadden gevormd, kwamen ze tot de ontdekking dat hun schreeuwen niet in staat waren om de onafzienbare verscheidenheid en de oneindige gevarieerdheid van wat daarin bestaat, of het nu beweeglijk is of vast, door te geven: al die dingen die hun oog toch gemakkelijk kon onderscheiden in beelden. Want ze zagen dat alles bestaat uit delen, en dat elk deel het geheel vormt van nog kleinere delen. Ze zagen overeenkomsten en verschillen, en benoemden die. Zolang ze geen beelden kenden, deden zij op jacht de schreeuw na van een buffel om elkaar de richting van zijn draf door te geven, of als ze hem opaten knorden ze met het geluid van een hongerige buik, en zo gaven ze elkaar eerder een aanduiding van zichzelf en van de heftigheid van hun eetlust dan dat ze de buffel aanduidden, want ze kenden de werkelijke naam van elke buffel nog niet, Maar toen ze op de rotswand de vorm van een buffel zagen, probeerden ze te zeggen hoe verschillend die buffel is van wat hem omgeeft, hoe kronkelig de lijn van zijn rug is of hoe soepel zijn staart, of ook dat hij vier poten heeft en ogen als vochtige kiezels, wat opgaat voor alle buffels. Daarom dwongen zij hun stem om soepel te moduleren op de manier van de slingerende lijn die een silhouet aftekent, en wilden zij dat de geluiden van hun stem met elkaar in verband konden worden gebracht op de wijze van lichaamsdelen.
Hun schreeuwen konden alleen maar andere schreeuwen nadoen, maar de mond kon bij het opklinken van de stem even soepel bewegen als een hand wanneer die de aarde fijnwrijft, die dan tussen de vingers weg stroomt. Net als een hand kon hij opengaan of zich sluiten, bijeen houden en losmaken.

Over de oorsprong van beelden


Wie ermee begonnen is had geen naam, want het was nog niet de gewoonte een naam te geven aan mensen afzonderlijk, noch aan enige dierenfamilie, noch aan plantensoorten, noch aan wat dan ook dat krioelde op de buik van de aarde met zijn duizend geslachten. En toch was er een grotere overvloed van alles dan tegenwoordig. Zijn kinderen of de kinderen van zijn kinderen, of de kinderen van de laatsten konden de naam noemen om zijn daden in hun geheugen te bewaren, want hij leefde voordat de lange oorlog tussen mannen en vrouwen was begonnen, in de tijd toen het nog geen gebruik was om te benoemen. Daarom noemden zij hem Inilo, want volgens sommigen betekent ‘de verre’, en volgens anderen ‘de ouder’, en volgens weer anderen ‘de naaste’.

Ook dit zeiden zij over hem:
Inilo had een goed leven. Hij was niet de mooiste man, noch de sterkste, noch de snelste, noch de handigste bij welke verrichting dan ook. Maar hij leefde goed en degenen die samen met hem leefden, die leefden ook goed. Sommigen zeiden nog, dat hij precies was zoals een struik en de schaduw daarvan, en anderen, dat hij een goede kijk had, en die laatsten waren er het dichtst bij, want wat er is in een heester en de schaduw ervan, dat weten wij door ze te zien. Dat was de eerste wijsheid van Inilo. Als Inilo op jacht was, keek hij ook hoe de andere mannen jaagden, en evenzo bij elke andere bezigheid. Daarom bestonden er verschillende verhalen over Inilo.
Er was een verhaal dat Inilo tot de overtuiging kwam dat je van alles wat er bestaat de sporen kunt vinden. En dat verschrikte hem, want wie kijkt naar sporen als hij op jacht is zit zijn prooi achterna, maar die prooi is dan afwezig. Wanneer hij bij zijn prooi gekomen is, zijn er geen sporen meer; de prooi staat dan op de plaats van zijn sporen. En wanneer de prooi daar niet meer is blijven er sporen achter, hoewel de jager er met volle kracht achterna gaat. Wat Inilo nog meer verschrikte is dit: als de jager zijn prooi heeft bereikt, en hij zich daarmee voedt en de zijnen daarvan te eten geeft, leiden de sporen niet meer naar de prooi maar naar de jager, die naarmate hij ouder wordt een netwerk van sporen achter zich meesleept, die steeds ontelbaarder worden. Inilo meende tal van ongelukken zo te begrijpen: hoe het de beste jager kan gebeuren dat hij verdwaalt, en hoe de sterkste jager, juist als hij een gevaarlijke prooi wil treffen, zijn kracht kan verliezen en midden op het pad van zijn prooi kan neervallen. Hij bedacht daarbij dat het hem was overkomen een dergelijke afloop voor zich de meest wenselijke te vinden, want Inilo lette altijd op de kleine momenten.
Daarom gaf hij de zijnen de raad om alle sporen uit te wissen waar je geen prooi meer kunt volgen. En wat hij toen ontdekte was nog verschrikkelijker dan alles wat er aan vooraf was gegaan.
Dit is het tweede verhaal over Inilo:
Op een dag, juist toen Inilo vlakbij zijn prooi was gekomen en hij zich onbeweeglijk en diep in gedachten erboven ophield, zag hij een van de zijnen op zich afkomen, en toen hij hem vroeg hoe de ander hem had weten te vinden op de buik van de aarde met zijn duizend geslachten, antwoordde deze dat hij had gezien dat de bodem schoon was geveegd, en dat hij zo naar hem toe was gekomen. Toen begreep Inilo dat alleen sporen andere sporen kunnen uitwissen, en dat ze zijn als blijvende schaduwen, want schaduw laat ons niet los maar is iets voorbijgaands op de grond, terwijl sporen daar blijven zitten maar ons wel loslaten.
Inilo werd verschrikt want hij zag dat sporen sneller worden vermenigvuldigd dan de prooien die de aarde neerlegt, en hij was bang dat er op een dag geen prooien meer zouden zijn, terwijl er een woekering van sporen was. En Inilo verzonk in gedachten, met zijn handen in het stof.
Dit is het derde verhaal over Inilo:
Toen Inilo zijn hand ophief, nam hij een beetje aarde mee dat aan zijn handpalm en zijn vingers was blijven plakken. Hij liet sporen achter en droeg op de vorm van zijn hand wat aarde mee, die hij op zijn beurt ergens anders kon neerstrooien. Zo kreeg hij wat tijd om na te denken over de gevaren van sporen. Dit nu waren Inilo’s daden bij zijn overdenkingen.
Inilo legt zijn hand met de aarde eraan op een rots, en zo legt hij daar een spoor van aarde neer, gelijkend op een achterblijvende schaduw van zijn hand. Waar de hand lag blijf dat spoor achter en verdwijnt de rots. Inilo ziet dat het zo overal gaat waar de mens zich voortbeweegt op de buik van de aarde met zijn duizend geslachten: een kind van de aarde verdwijnt en de sporen van de mens verschijnen. En hoe meer de mens zich voedt en groeit, des te strakker omgeven de sporen hem, als botten rondom een bewoonde plek.
Nu legt Inilo zijn blote hand op de rots en strooit daar wat aarde op om die te laten verdwijnen, en als hij zijn hand omhoog beweegt keert de rots weer onveranderd terug waar de hand had gelegen.
Door als een kind te spelen heeft Inilo zo de sporen uitgevonden waarlangs hetgeen de aarde toebehoort weer terugkeert naar de aarde.

En zo was de wet: dat van elk kind van de aarde waar de mens zich mee voedt de sporen blijven bestaan tot aan de terugkeer van dat kind op aarde; om dat mogelijk te maken moet de hand de blijvende schaduw van de prooi op de rots tot stilstand brengen, en moet de mens naar die beeltenis de sporen toe leiden; dan zal de mens niet langer belaagd worden door zijn eigen jacht.
En zo werd door hen gedaan. Zij tekenden de omtrekken van de schaduw, en de aarde werd tot het vlees van de afbeeldingen. En de sporen brachten hen niet langer op dwaalsporen naar nergens.
En omdat ze noch de mensen noch de andere dieren willen misleiden met de helpende hand van het daglicht, verborgen zij de afbeeldingen in donkere diepten.
En de afbeeldingen bleven daar als eindpunten van sporen en als kiemen van de aarde.
En er was een tijd en een ruimte. Toen er afbeeldingen en dingen waren, waren er ook de schaduw en het licht die ze voortbrachten, de plaatsen en de ogenblikken van verbeeldingen en dingen, en de raadselachtige grenzen van de afwezigheid werden aangegeven.

De kinderen van Inilo namen het gebruik aan om hun doden te begraven – onder de sporen van hun verblijf op aarde.
En sommige nakomelingen wilden iets beters. Wie zal een oordeel over hen vellen? Zij vonden geen vrede in zichzelf en bedachten onophoudelijk dat de mens altijd teveel wordt.
Er waren er die inzagen dat waar geen sporen tot hun einde waren geleid zich een voorgoed verloren plaats gesloten werd, en dat hetzelfde gebeurde met de tijd waarin men de sporen in elkaar knoopte in een dans, opdat die sporen bij het beeld zouden blijven in plaats van leeg te stromen naar hun eerste bron. Om aandacht te schenken aan dat vruchtbare verlies sneden zij een stukje van zichzelf af, en herkregen zij in de steeds terugkerende pijn van afwezigheid van het vluchtige moment de zekerheid dat het toch bestond.
Dat gebruik kon de oorlog van de mannen tegen de vrouwen niet verhinderen.

Anderen, de mensen van het oude land en van de hercynische beharing, kwamen tot het inzicht dat, vergelijkbaar met de afwezigheid die op sporen teruggaat, de duizelingwekkende hemel een weidse blik is waarmee gelieven elkaar aanschouwen. Want het zout van de liefdesomhelzing, haar verwonding, haar klacht en haar bevrediging zijn verenigd in een diepe val omlaag. En de gelieven voelen die blik op hun lendenen gericht, want hij richt zich voortdurend op alles wat is, waardoor alles een teken is. Zo maakten zij tekens die leken op een geslachtsdeel, nu eens verbogen en vruchtbaar als dat van een vrouw, dan weer gespannen en gezwollen van het eigen tekort zoals dat van de man. En als om er blijk van te geven dat de mannen werden overvleugeld bij deze daad, kopieerden zij de gigantische hoogteverschillen en steenhopen van het oude land. Daarom vormen die monumenten nog steeds de nauwelijks te onderscheiden grens tussen de mens en de aarde, en zijn ze een teken van een zeer oude verbintenis.
Men zegt ook wel dat, lang voordat de mensen zich bekommerden om het maken van bouwwerken, zij ruïnes ontwierpen.

______________________________ 

Aantekening van de vertaler. Van de Franse schrijver, dichter en schilder Jacques Abeille (*1942) werden eerder op Het Moment het verhaal ‘Wolvijne’ (juli 2013) en de kroniek ‘Het contact der beschavingen tussen de steppen en de beeldentuinen’ (mei 2014) geplaatst. De ‘Twee mythen uit de woestenij’ behoren tot de verhalen over het zwerversvolk dat zich ‘Nakomers’ noemde. Zie hierover de toelichting bij ‘Het contact der beschavingen tussen de steppen en de beeldentuinen’.