WIEL KUSTERS - TWEE NIEUWE GEDICHTEN


solipsisme

Met beelden die ik mij herinneren wil,
heb ik een leven doorgebracht. Kijk niet.
Als je me schrijvend vindt, vind je me stil,
tot je me lezen gaat en plotseling ziet
dat ik je hoor en daar een beeld van maak.
‘Herinnering, voortijdig vastgelegd.’
Waarmee ik aan de toekomst dus niet raak
en aan ’t verleden niet waar ik aan hecht.

Een houten armpje krabt mijn ene rug,
een woord als kus verrukt mijn andere tong.
Mijn hand schrijft klaar, maar dat komt me te vlug.
Vlees is gewillig, het papier is stug.

‘Jij bent de adem die zich in mij wrong
en zich, de dood getrouw, weer uit mij zong.’



anoniem

En al weet niemand hoe ge heet en wie
ge waart of zelfs maar dat ook gij bestond,
dat neemt niet weg dat ik u voor me zie
en mij in u en u in mij hervond
als gold het een geboorte, want die geldt
tot aan de dood of wat daar nog op volgt,
tot een van ons zich daarvan heeft hersteld
en zonder rijmwoord door het leven gaat.

Want het volledigst leeft ge zonder naam,
in wat nog door geen woord verkaveld is,
dus buiten alle taal, die ons begrenst.

Al zijt gij niet degene die dit wenst
en heb ik mij in namen vaak vergist,
’k zal altijd weten hoe gij niet meer heet.