solipsisme
Met beelden die ik mij
herinneren wil,
heb ik een leven
doorgebracht. Kijk niet.
Als je me schrijvend
vindt, vind je me stil,
tot je me lezen gaat en
plotseling ziet
dat ik je hoor en daar
een beeld van maak.
‘Herinnering, voortijdig
vastgelegd.’
Waarmee ik aan de
toekomst dus niet raak
en aan ’t verleden niet
waar ik aan hecht.
Een houten armpje krabt
mijn ene rug,
een woord als kus
verrukt mijn andere tong.
Mijn hand schrijft
klaar, maar dat komt me te vlug.
Vlees is gewillig, het
papier is stug.
‘Jij bent de adem die
zich in mij wrong
en zich, de dood
getrouw, weer uit mij zong.’
anoniem
En al weet niemand hoe ge
heet en wie
ge waart of zelfs maar
dat ook gij bestond,
dat neemt niet weg dat
ik u voor me zie
en mij in u en u in mij
hervond
als gold het een
geboorte, want die geldt
tot aan de dood of wat
daar nog op volgt,
tot een van ons zich
daarvan heeft hersteld
en zonder rijmwoord door
het leven gaat.
Want het volledigst leeft
ge zonder naam,
in wat nog door geen
woord verkaveld is,
dus buiten alle taal,
die ons begrenst.
Al zijt gij niet degene
die dit wenst
en heb ik mij in namen
vaak vergist,
’k zal altijd weten hoe gij
niet meer heet.