BREYTEN BREYTENBACH - VIJF GEDICHTEN UIT 'KATALEKTE'


onderweg

‘somewhere halfway from here
there are half-empty boxes’

nu is elke nacht een reis
door onbekende landschappen
van licht en van schaduwen
over barre vlakten
of ineens door ravijnen
met druipende exotische bomen

soms is er een dood dorp
een modderglinsterende hond
met gesperde kaken vastgekolkt
in de koplichten
maar nooit een levende ziel

en elke nacht is er de bestuurder naast mij
een allang vergeten dode vriend
een dode broer van wie ik niets weet

nu is elke nacht een bittere woordenstrijd
want waarheen zijn we onderweg?
ik wil de praatjes niet meer horen

nu klim ik er elke ochtend uit de dag in
met een zere keel van stof en schrijven




het manifest van de meelevendheid der dichters

wij zijn de dichters / wij gunnen elkaar de vrijheid van denken
en verbeelding / wij kijken naar elkaars
woordworstelingen als kleuters die Noachs archeologie
met boetseerklei vormgeven / en wij
zijn allemaal blij met de vruchten van andermans
handen / wij zijn de dichters / wij hebben grote
medeklinkende harten die belangeloos
opgaan in de liefde / wij zijn niet jaloers
of afgunstig / we voelen ons nooit afgescheept /
wij oordelen niet en veroordelen niet / wij
proberen elkaar niet te verdoezelen met de ikkesotische
concepten van het Empaier / noch
zullen wij een ander ooit vergiftigen met wierook
of hem met stroferoof het canongedonder insturen /
wij zijn de dichters / geringschattend
is als woord te tongbeduvelend om ooit
piekfijn en fris in een gedicht onderuit gehaald te worden
wij nemen niemand bij de neus en zijn niet zelfvoldaan /
wij bakkeleien immers niet om de kruimels
van de tafel van de baas / kijk, wij begluren nooit een ander
en apen nooit na / wij zijn de dichters / wij koeren
als vredesduiven wederzijdse bewondering /
bovendien: wij weten dat al onze lettergrepen torentjes zijn
van as en zandkasteeltjes op het land / en brandende
kaarsjes van ons op de tocht van de geschiedenis / daarom
zijn onze monden welluidend van meelevendheid /
want wij zijn de dichters / armzalige broeders en zusters /
dus waarom zouden wij ooit in elkaars gat
of oog willen koekeloerehoeren of de ander in de oven stoppen?

April 2011




van vleugels gedroomd

vogelen


vroeg in de ochtend, maar dan ook in
                                               de avond
maan een grijs bewustzijn
dat kwijnt, dat groeien zal
ook helder overdag wanneer
                                               hij onzichtbaar is
maar nooit afwezig
zon legt een blinkend stuk water neer

vroeg in de ochtend wanneer een witborstkraai
                                               narigheden kraakt
en twee zeemeeuwen op het strand
en de vertrekroep van hadida’s
en andere lichtschitterende vogels
die als je opkijkt hoger vliegen
dan de heilige bergtop
waar woorden verbrand zijn in zilverbomen
het spoor van het honingpatroon
van zwaluwnestjes
tegen het overhangend gesteente boven een lege holte

gesteente van alle stenen
scheepje van alle schepen
voorbij de wegwijzer van smeulende zuiderkruizen
is de reis een spoor
is de reis een stippellijn
is de reis het neerleggen van pandsteentjes
ook helder overdag wanneer
                                               ze onzichtbaar is
maar nooit afwezig

want er is het onthouden van je lippen
de ontspanning van je ademtocht
als een duif die weet heeft van ontdekken
                                               in de ruigten

dit is het gesprek tussen het geheugen van het bewustzijn
en het onthouden van de hoogste top
met elkaar verbonden vroeg in de ochtend, maar dan ook
                                               in de avond
als getijden
het is de droom van takjes
                                               en mondjes met modder
wanneer het hart een nest is

mijn vlucht zal verbonden zijn
met als verwijzing het stenen schip
soms verdonkeremaand maar nooit weg meer
naar het lokvonkje van de liefde
in het gleufje van warme en vochtige zoetigheid
van jouw hartjesgras




ode aan taal

vogelen

ik wil je openvouwen als een vleugel
kijken hoe sterk de penneveren nog vloeien
de leefrimpels van je hart
van mond naar hand voelen popelen
zien hoe je als een schip
het vaarwater laat bloeien
met de vlucht van de zon

voor je als een schaduw uit de mouw
weer aan je nachtwerk begint:
schaduw in de tuimelende ruimtezerk
van steen




het laatste gedicht

het laatste gedicht is dat
met het minste gewicht
want het is een weg en een weggaan
                                               in beweging
en belichaamd in vervlieding
het uiteindelijk bekende gezicht
van anonimiteit                      van een leven
in verleefde beweging

het laatste gedicht paart niet
het heeft geen afsluiting met punt
of vraagteken
want de slotregel is slechts een sluis
is altijd een optie
op het opzeggen voor altijd
het opengaan van de passage
naar opgaan in beweegzingen

het laatste gedicht is het zichtbaar
maken van het overgaan
van dansende tekens naar de bevrijding
                                               van onzichtbaarheid

______________________________
Uit: katalekte, Kaapstad, 2012. Vertaling uit het Afrikaans door Laurens Vancrevel. Breyten Breytenbach verdeelt zijn tijd tussen schrijven, schilderen en het begeleiden van het door hem gestichte Gorée Institute op het eiland Gorée nabij Dakar, Senegal. Door dat internationale instituut wordt de culturele samenwerking op het Afrikaanse continent bevorderd. In 2007 verscheen van hem De windvanger, tweetalige keuze uit zijn poëzie. Zijn meest recente bundel katalekte (Kaapstad, 2012) is nog niet in het Nederlands vertaald.