VERTICALE
LABYRINTEN
De
steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is de hoeksteen geworden.
Psalm
118
Torens, oprijzende ruïnes, omhoog stekend
tegen de horizon.
Vogelkooien voorbij de houdbaarheid.
Bouwsels
bekroond met airconditioning
en zure regen.
Trappen
die omhoog gaan
en afdalen langs lege binnenruimten.
Grenzen
die de buitenkanten scheiden
van de tussenwereld en het labyrint
daarbinnen.
Liften
die met hun vrachten bewegen
naar de steilten van omlaag en morgen toe.
Camera's,
ingekapselde stilten,
ruiten die de blik weerspiegelen.
Kamers
bovenop kamers, kantoren boven binnenkloven
waaruit het heden als gejammer wegsijpelt.
Slaven
vastgeklonken aan hun bureaus en aan hun loden dienstrooster;
dossiers in de hand, stappend over het tapijt
van vergetelheid,
op
de drempel van het achterhaalde en het verlorene,
de formaliteiten hebben dus gewonnen.
Griffies
die verlangen naar de zondag, dromend
op
hun zitvlak
tussen trillende apparaten en afgekloven
pennen.
Hokjes
met een laag plafond, vinylvloeren
en elektrische kabels als slangen.
Gangen
die leiden naar de nachteloze stad,
naar crematoria, naar eenzame spinnen, naar
de afgrond van zichzelf.
Deuren
die toegang geven tot deuren die op slot zijn
boven
souterrains van beton en meters die de schaduwen meten,
boven
draaideuren voor naar binnen en naar buiten
en boven mensen die zijn opgesloten in hun
ongepaste niets.
Oprijzende
ruïnes, inpandige afgronden, sportlokalen
en zalen met schaakborden in eeuwige
eenzaamheid.
Vensters,
honderden vensters die uitzicht bieden op verminkte heuvels,
op landschappen en vrachtwagens beladen met
puin,
een
weg naar illegale graven waar de muggen nestelen
en het ik wegrot tussen spiegels die zichzelf
bekijken.
Zwarte
putten die leegte verbergen en iedere lust opslokken.
Wanneer ze vervallen en de tijd ze laat
instorten zoals met machteloze
goden
gebeurt, laten hun aanbidders ze over aan hun lot.
En dan, alleen dan, zal de gevangene
van de verticale labyrinten de deur kunnen
opendoen
waar
geen deur is naar het oneindige.
TERUG
NAAR BYZANTIUM
That is
no country for old men.
W.B.
YEATS
Dit is geen land voor jeugd, bejaarden
in betonnen vogelkooien van de welzijnsdienst
verkondigen de eeuwig durende winter
en de onsterfelijkheid van de dood.
Er is geen beeldschone zeemeermin die de
President
van de Piramide van Corruptie niet aanbidt,
en geen broodmagere tiener in de gewelddadige
wijken
die geen eerbied heeft voor het Varken van de
Rijkdom.
De reputatie van de meeste mensen lees je af
aan hun toiletpapier, voor elke sukkel is er
wel een scepter.
De mooie toekomst die de dictator van de
Eerste Wereld belooft
is driedimensionaal bedrog dat de huiskamer
wordt ingekletst.
Het narrenschip dat onze planeet is
zet koers naar Byzantium, met mutanten
maniakken en imbecielen aan boord, over het
schepen-
brekende water van de zee, op zoek naar de de
Eeuwige Jeugd.
Op dit schip van aanbidders van het Gouden
Kalf
en seniele coïtus is de onschuld een
handhaver van orde,
verkracht door bemanning en sociale media.
Terwijl wij in deze tijd van waanzin samen
met miljoenen plunderaars van het Aardse
Paradijs
op de Zwarte Put afstevenen, is de Capo van
het Zuiden
Minister van Volksheil in het Noorden, en
heerst de Mondiale Tiran
over
wat was, wat is en wat zijn zal. Morgen is alles vergeten.
©
2018, Homero Aridjis