Wij
zaten rond jouw kist, gelaten maar zonder
gezicht,
verzonken in ieder
gedicht
dat van jou gelezen werd.
Waarvan
je hebt geweten dat jij er straks
voorgoed
niet meer
toe
deed.
Toen
zwenkten naar jouw nabestaan
de
vleugeldeuren open.
Vlucht
en redding tussen velen.
Wij
schreden achter jouw verscheiden aan.
Misschien
dat wij onszelf al misten.
Zo
zijn de listen van het graf, dat
hier
en nu, vlakbij, in tuinen aan de Amstel
waakte,
gaapte.
Laat
ons je niet vervelen.