JAN KUIJPER - XENOGRAMMEN



De tombe van Lycophron


Ga de renbaan in van haar vreemde zinnen
als achter een bloedend konijnenvel.
Het konijn is er niet, dat weet je wel,
het is alleen begonnen om het winnen.
Wat is er dan te winnen in een spel
waar hoogstens bookmakers zijde bij spinnen
terwijl jullie van meet af aan beginnen
of terug moeten naar een eenzame cel?

Het is de liefde – er is geen ander woord
en een konijn begrijpt: die ’s uitgepraat.
Maar goed ook: ik breek je de bek niet open,
anders word ik in eigen bloed gesmoord,
het bloed van jaloezie, van blinde haat
voor wie aan liefdes zijden ketting lopen.




De tombe van Louise Labé


In zijn botten, in zijn bloed, in zijn ziel
moet hij net zo veel vuur voelen als zij.
Meer nog: zij moet dat merken. Maar als hij,
verlegen als hij is, haar te voet viel
met dichtkunst en een mandoline erbij,
dan was de kans dat hij haar zo beviel
bij al die ongekunsteldheid nihil:
zij wil deze ander en hem allebei.

Mijn geschriften vol amoureus misbaar
zijn wel het tegendeel van onmisbaar.
Ik moet mijn ziel tot in mijn botten slaan:
de bloedlichaampjes die eruit ontstaan
hoop ik te drillen in een vaste baan –
onderhuids brandend, maar onmiskenbaar.




De tombe van Ugo Foscolo


Ja, de urnen van de groten inspireren,
maar niet tot navolging, want zij zijn groot
omdat ze uit wat de keldermeester bood
een nieuwe smaak wisten te distilleren.
Sloegen zij de oude waarden uit het lood,
wij kunnen ze nog maar het best vereren
door alles en ook dat van ze te leren
en al zwalkend te lallen: dood is dood.

Met levenden hebben wij niets te maken.
Alleen voor mij, drager van de offerschaal,
is het gewetenszaak ervoor te waken
dat ik ga spreken in een brabbeltaal
die eigenliefde echoot. Liefde maakt blind –
de as verwaait op het minste zuchtje wind.




De tombe van Gottfried Benn


De witte parel rolt terug in zee
vanaf het strand vol volgevreten zwijnen.
Het grote zal verdrinken in het kleine
tot het niets meer uitmaakt wie van de twee
je voor je hebt. Vele wachters beschijnen
de ivoren toren van je hals, waarmee
een asgrauw schijnsel overheerst in stee
van parelgrijs. Zo kom jij in het reine.

Al wat ik had heb ik om haar verkocht
en nu ben ik haar kwijt in eeuwigheid –
daar word je niet ten huwelijk uitgegeven.
Voor de eeuwigheid staat zij. Ik ben verzocht
door een duivelin zingend van afscheid.
Ik ben geen varken. Dit is niet mijn leven.




De tombe van Eugenio Montale


De rijmen rinkelen in onze geest
als geld uit een eenarmige bandiet.
Te rijk zijn wij de koning: het is niet
aan ons besteed dat wij het zijn geweest
die ons gespekt hebben met ons krediet,
die moeten bloeden voor ons eigen feest.
Geen dokter die ons van ons pond geneest,
wij zijn onze eigen Shylock – wij staan quitte.

Wij eten vlees en bloed – wij zijn spekjoden,
wij handelen in strijd met Mozes’ wet,
onze vreugde evengoed, van jaar tot jaar –
de Mammon en de Egyptische drekgoden
brandofferen wij van ons eigen vet.
Zo zijn we licht genoeg, bok. Ga nu maar.




 ______________________________
        Jan Kuijper (1947) was redacteur van uitgeverij Querido en van het literaire tijdschrift De Revisor. Voor zijn poëzie ontving hij de Herman Gorterprijs en de Jan Campertprijs.