Kanttekeningen bij
recent onderzoek van ‘Three Dialogues’
Becketts werk mag dan bij het ‘grote publiek’ nog maar
weinig belangstelling wekken (het is de vraag of dat ooit anders is geweest),
het blijft intussen een onuitputtelijke ertslaag in de geologie van het
literaire modernisme van de vorige eeuw. Wat zou Beckett zelf hebben gevonden
van de imponerende stroom van diepgravende, bloedserieuze studies over zijn
werk, en over de opvattingen en artistieke oogmerken die hem in de schoenen
worden geschoven? Vermoedelijk zou hij er het zwijgen toe hebben gedaan. Wat
zou er gezegd kunnen worden over de grote afstand tussen de levende
werkelijkheid van het literaire werk en het onderzoek naar de gestolde resten daarvan?
Het lijken vaak twee gescheiden werelden.
Het
probleem van die vrijwel onoverbrugbare afstand viel mij opnieuw op bij enkele
recente studies over Becketts cryptische gelegenheidstekst Three Dialogues uit 1949. Van die studies noem ik die van Paul Stewart
(1999), Richard Hendin (2000), Yasuko Shiojiri (2004) en David A. Hatch (2003, 2004,
2005), terwijl ook het anonieme en ongedateerde lemma over die titel in Wikipedia vermelding verdient. Het
proefschrift van David A. Hatch (2004) is van de genoemde studies verreweg het
interessantst; het biedt veel achtergrondinformatie die niet eerder naar voren
werd gebracht. Niettegenstaande de zeer uiteenlopende bevindingen en
conclusies, beschouwen al deze auteurs Three
Dialogues als een sleutel tot Becketts artistieke en literaire opvattingen,
zelfs als zijn credo, zijn ‘manifest’. Wat mij opvalt, is dat er door hen zo
weinig is gelet op de context en de achtergronden van de tekst, zelfs als die door
hen worden vermeld, en dat het uiterst onconventionele schrijverstemperament
van Beckett nauwelijks is verdisconteerd in de analyse. Elk van de onderzoekers
brengt naar voren dat Beckett een onnavolgbare meester was in het maken van
grappen en grollen over alles wat heilig en onheilig is, maar toch wordt Three Dialogues uiteindelijk als een bijzonder
serieus discours opgevat. Dat
Becketts grappen meestal zeer erudiet zijn, hoeft nog niet te betekenen dat er
voortdurend een diepere betekenis aan zijn woorden moet worden toegekend. Het
lijkt mij waarschijnlijk dat de genoemde onderzoekers allen het slachtoffer
zijn geworden van de sardonische strikken en valkuilen waar deze korte tekst
vol van is. Merkwaardig is bovendien dat zij de tekst aanduiden met de onjuiste
titel Three Dialogues with Georges
Duthuit, en niet zoals Beckett hem publiceerde. Alleen Wikipedia noemt de correcte titel.
Wat is Three Dialogues precies voor tekst?
Is het een kunstbeschouwing, een literair credo, een dramatische schets of nog iets anders? Zoals bekend, verscheen Three Dialogues oorspronkelijk in het tijdschrift transition ’49, de voortzetting van het fameuze Transition uit het interbellum, waarvan Beckett een vaste medewerker was geweest. Maar in die eerste publicatie stonden twee auteurs vermeld, niet alleen Samuel Beckett, maar ook Georges Duthuit, de redacteur en uitgever van transition ’49. Pas in 1965 werd de Engelse tekst samen met het essay Proust in boekvorm gepubliceerd, toen nog als een geschrift van twee auteurs: ‘Samuel Beckett & Georges Duthuit’, als gold het een vennootschap. Op de stofomslag van de boekuitgave van 1965 staat echter voorop een onjuiste titel: 3 dialogues with Georges Duthuit, terwijl achterop wordt vermeld dat het gaat om ‘three dialogues which Mr Beckett wrote down from memory in 1949, a record of discussions between himself end Georges Duthuit […] The dialogues will tell the reader a great deal about Mr Beckett and they offer a key to much of his own work.’ Die woorden, vermoedelijk van de hand van Becketts uitgever John Calder, hebben de richting aangegeven die latere onderzoekers zijn ingeslagen, en de fout op het stofomslag heeft hen ertoe gebracht de onjuiste titel te blijven gebruiken. In 1983 werd de tekst (met de correcte titel) opgenomen in de door Ruby Cohn geredigeerde bundel met verspreid werk van Beckett: Disjecta. Daar is het mede-auteurschap van Duthuit geheel verdwenen. Cohn typeert Three Dialogues als ‘Beckett’s best-known art criticism’ en tevens als een ‘springboard for Beckett interpretation’. Men zou kunnen oordelen dat de visies van Calder en Cohn gesanctioneerd zijn door het stilzwijgen van Beckett, maar ik meen dat zoiets niet goed te rijmen valt met wat van Becketts karakter bekend is.
Is het een kunstbeschouwing, een literair credo, een dramatische schets of nog iets anders? Zoals bekend, verscheen Three Dialogues oorspronkelijk in het tijdschrift transition ’49, de voortzetting van het fameuze Transition uit het interbellum, waarvan Beckett een vaste medewerker was geweest. Maar in die eerste publicatie stonden twee auteurs vermeld, niet alleen Samuel Beckett, maar ook Georges Duthuit, de redacteur en uitgever van transition ’49. Pas in 1965 werd de Engelse tekst samen met het essay Proust in boekvorm gepubliceerd, toen nog als een geschrift van twee auteurs: ‘Samuel Beckett & Georges Duthuit’, als gold het een vennootschap. Op de stofomslag van de boekuitgave van 1965 staat echter voorop een onjuiste titel: 3 dialogues with Georges Duthuit, terwijl achterop wordt vermeld dat het gaat om ‘three dialogues which Mr Beckett wrote down from memory in 1949, a record of discussions between himself end Georges Duthuit […] The dialogues will tell the reader a great deal about Mr Beckett and they offer a key to much of his own work.’ Die woorden, vermoedelijk van de hand van Becketts uitgever John Calder, hebben de richting aangegeven die latere onderzoekers zijn ingeslagen, en de fout op het stofomslag heeft hen ertoe gebracht de onjuiste titel te blijven gebruiken. In 1983 werd de tekst (met de correcte titel) opgenomen in de door Ruby Cohn geredigeerde bundel met verspreid werk van Beckett: Disjecta. Daar is het mede-auteurschap van Duthuit geheel verdwenen. Cohn typeert Three Dialogues als ‘Beckett’s best-known art criticism’ en tevens als een ‘springboard for Beckett interpretation’. Men zou kunnen oordelen dat de visies van Calder en Cohn gesanctioneerd zijn door het stilzwijgen van Beckett, maar ik meen dat zoiets niet goed te rijmen valt met wat van Becketts karakter bekend is.
In Three Dialogues wordt het woord gevoerd
door twee personages, aangeduid met de initialen B en D, welke doorzichtig
verwijzen naar Beckett zelf en redacteur/uitgever Duthuit. Zij spreken
achtereenvolgens over aspecten van het werk van drie schilders: Tal Coat, André
Masson en Bram van Velde, die in de naoorlogse jaren tot de sterren van de
Parijse kunstwereld gingen behoren. Tal Coat was een van de favorieten van de
kunsttheoreticus Duthuit, de surrealist André Masson, een vriend van Jolas, was
door het vooroorlogse Transition vele
malen gereproduceerd, en Van Velde was Becketts vriend en persoonlijke voorkeur.
Georges Duthuit (1891-1973) was een expert van Byzantijnse kunst en tevens een door het surrealisme geïnspireerde dichter; hij maakte de oeuvre-beschrijving van Henri Matisse, wiens schoonzoon hij was. Hij werd in de jaren dertig een medestander van Eugene Jolas, de redacteur van Transition, nadat deze in 1932 daarin het manifest ‘Poetry is vertical’ had afgedrukt. In dat manifest wordt het creatieve proces beschouwd als een transcendentaal en spiritueel fenomeen en als een neoromantische methode om ‘a new mythological reality’ tot stand te brengen. Samuel Beckett, die vanaf 1929 een vaste medewerker was geweest van Transition, behoorde tot de acht ondertekenaars van dat ‘verticalistische’ manifest - zijn werk uit die periode beantwoordt trouwens nauwkeurig aan de ideeën van Jolas. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertrok Jolas naar New York, waar hij probeerde Transition voort te zetten. Duthuit was toen in de VS, en bleef daar gedurende de oorlogsjaren. Hij sloot zich aan bij de uitgeweken surrealisten en werkte mee aan het surrealistische tijdschrift VVV. Hij publiceerde ook de magnifieke dichtbundel Le Serpent dans la Galerie, met 37 tekeningen van André Masson, die voor die uitgave ook zijn portret maakte. Samen met André Breton, Patrick Waldberg en Robert Lebel verzorgde hij programma’s voor de radiozender ‘La Voix d’Amérique’, die naar bezet Frankrijk werden uitgezonden. Tevens onderhield hij nauwe contacten met Jolas, die in 1941 het Vertical Yearbook publiceerde, als overbrugging naar de door hem gehoopte voortzetting van Transition. Duthuit droeg daaraan het essay ‘For a Sacred Art’ bij, dat volledig aansloot bij Jolas’ neoromantische en spirituele denkbeelden. Duthuit, Jolas en Breton maakten samen plannen om een door hen drieën samengesteld verticalistisch-neoromantisch-surrealistisch tijdschrift uit te geven, maar nadat Jolas het surrealisme in een artikel een achterhaalde opvatting had genoemd, trok Breton zich terug.
Georges Duthuit (1891-1973) was een expert van Byzantijnse kunst en tevens een door het surrealisme geïnspireerde dichter; hij maakte de oeuvre-beschrijving van Henri Matisse, wiens schoonzoon hij was. Hij werd in de jaren dertig een medestander van Eugene Jolas, de redacteur van Transition, nadat deze in 1932 daarin het manifest ‘Poetry is vertical’ had afgedrukt. In dat manifest wordt het creatieve proces beschouwd als een transcendentaal en spiritueel fenomeen en als een neoromantische methode om ‘a new mythological reality’ tot stand te brengen. Samuel Beckett, die vanaf 1929 een vaste medewerker was geweest van Transition, behoorde tot de acht ondertekenaars van dat ‘verticalistische’ manifest - zijn werk uit die periode beantwoordt trouwens nauwkeurig aan de ideeën van Jolas. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertrok Jolas naar New York, waar hij probeerde Transition voort te zetten. Duthuit was toen in de VS, en bleef daar gedurende de oorlogsjaren. Hij sloot zich aan bij de uitgeweken surrealisten en werkte mee aan het surrealistische tijdschrift VVV. Hij publiceerde ook de magnifieke dichtbundel Le Serpent dans la Galerie, met 37 tekeningen van André Masson, die voor die uitgave ook zijn portret maakte. Samen met André Breton, Patrick Waldberg en Robert Lebel verzorgde hij programma’s voor de radiozender ‘La Voix d’Amérique’, die naar bezet Frankrijk werden uitgezonden. Tevens onderhield hij nauwe contacten met Jolas, die in 1941 het Vertical Yearbook publiceerde, als overbrugging naar de door hem gehoopte voortzetting van Transition. Duthuit droeg daaraan het essay ‘For a Sacred Art’ bij, dat volledig aansloot bij Jolas’ neoromantische en spirituele denkbeelden. Duthuit, Jolas en Breton maakten samen plannen om een door hen drieën samengesteld verticalistisch-neoromantisch-surrealistisch tijdschrift uit te geven, maar nadat Jolas het surrealisme in een artikel een achterhaalde opvatting had genoemd, trok Breton zich terug.
Na de oorlog richtte Duthuit, met
redactionele en morele medewerking van Jolas, het tijdschrift Transition in Parijs opnieuw op, nu
onder de titels transition ’48 en transition ’49. Hij vulde het blad grotendeels
met Engelse vertalingen van Franse auteurs die met hun werk aansloten bij de
verticalistische ideeën. Duthuit had Beckett, die in zijn levensonderhoud
voorzag als vertaler, aangetrokken om de Engelse kopij te leveren. Geen ander
heeft zoveel surrealistische, modernistische en avantgardistische auteurs in
het Engels vertaald als Beckett, van zijn vermaarde vertalingen voor This Quarter in 1932 tot de anoniem
gepubliceerde versies in transition ’48 en
’49.
Bekend is dat Duthuit en Beckett
goede vrienden werden, en in café’s vaak wilde en meestal vrolijke gesprekken voerden
tot diep in de nacht, onder andere over de door Beckett vertaalde
hemelbestormende theorieën die in transition
verschenen, en over het verticalisme dat voor Duthuit nog de artistieke norm
was, maar voor Beckett allang niet meer. Zij correspondeerden er ook over, en mede
uit de brieven werden door Beckett, als opzettelijk cryptische bladvulling, de uitermate
komische en a-logische Three Dialogues gedistilleerd. Three Dialogues is zodoende deels een
geredigeerde collage uit brieffragmenten, en het lijkt ook wel wat op de cadavre-exquis van de surrealisten. In
feite is de tekst vooral een persiflage van wat Duthuits transition voorstond, of tenminste een tegenwicht voor de vele zware
artikelen in dat tijdschrift, bij voorbeeld de kunstbeschouwing van André du
Bouchet over Tal Coat, André Masson en Miró die in dezelfde aflevering in
Becketts vertaling verscheen. Het is uit alles aannemelijk dat Beckett zich bij
het vertalen vaak vrolijk heeft gemaakt over al die fundamentele betogen, en
dat Duthuit Becketts spirituele interventie wel een goede grap vond.
Het is een vondst van Hatch (2004)
dat hij een verre overeenkomst heeft ontdekt tussen Becketts tekst en de
vermaarde maar even onlogische Three
Dialogues between Hylas and Philonous (1713) van de Ierse idealistische filosoof George Berkeley. Dat curieuze
geschrift, waarin betoogd wordt dat de geest volkomen los zou staan van het
lichaam, fascineerde Beckett allang - het speelt trouwens eveneens een
irrationele, poëtische rol in André Bretons bekende boek Nadja (1928) en in andere beschouwingen van die jaren. Juist die mogelijke
verwijzing naar Berkeley’s dialogen duidt erop dat Becketts dialogen in de
eerste plaats een sublieme grap zijn, niet meer en niet minder.
Hoewel Beckett een aantal
beschouwingen en besprekingen over literatuur en kunst publiceerde, heeft hij zich
nooit als een theoreticus gemanifesteerd. Zijn beschouwingen, en zeker de Three Dialogues, lijken eerder
hilarische aanvallen op theorievorming en staan literair gezien dicht bij zijn
overige werk waarin verstarde conventies en denkbeelden onderuit worden gehaald.
Ze zitten evenals Becketts fictie vol knipogen naar de ingewijden, zodat zij de
wrange en vervreemdende humor kunnen genieten terwijl het onafwendbare drama
zijn loop heeft. Terecht
schrijft Hatch (2004): ‘Members of the author’s immediate circle may have
understood the formal games being played in Three
Dialogues, but these subtle notions are lost to more recent critics.’ Toch
verbindt Hatch daar niet de voor de hand liggende conclusie aan, dat het geen
zin heeft deze tekst als een literair credo te interpreteren, zomin als het zin
heeft er een serieus bedoelde kunstbeschouwing in te willen zien. Three Dialogues is ook zonder dergelijke
hypothetische bedoelingen van de auteur een magnifieke Beckettiaanse literaire tekst:
zonder exegese is hij dat zelfs op een veel overtuigender wijze. Want als men Three Dialogues beoordeelt als credo of
als theorie over kunst, is de tekst eigenlijk wat mager voor een virtuoos en
erudiet schrijver als Beckett. Als hij meer op dat gebied had willen betogen,
had hij wel wat anders laten zien. Zijn ware credo uitte hij echter buitengewoon
overtuigend op een andere wijze: hij deed dat in zijn prozawerken, zijn poëzie
en zijn dramatische teksten. Niet voor niets heeft de bundel waarin zijn verspreide
beschouwingen werden samengebracht de titel Disjecta
gekregen. Die titel is vast niet van de samensteller Ruby Cohn afkomstig.
Dat zou in feite de belangrijkste conclusie
kunnen zijn voor wie Becketts unieke, anticonventionele werk levend wil houden.
Verwijzingen
Samuel BECKETT (1965), Proust / Three Dialogues, Samuel Beckett & Georges Duthuit. London: John
Calder, 1965.
Samuel BECKETT
(1983), Disjecta. Miscellaneous Writings
and a Dramatic Fragment. Edited with a foreword by Ruby Cohn. London: John Calder,
1983.
David A. HATCH
(2003), ‘”I am mistaken.” Subtext in Samuel Beckkett’s Three Dialogues’, in: Samuel
Beckett Today / Aujourd’hui (2003:13)
David A. HATCH
(2004), Beckett in (t)Transition: ‘Three
Dalogues with Georges Duthuit’. AEsthetic evolution, and the assault on
modernism. Dissertation The Florida State University, Spring Semester 2004.
David A. HATCH
(2005), ‘Beckett in Transition: Three Dialogues, Little Magazine and
Post-War Parisian AEsthetic Debate’, in: Samuel
Beckett Today / Aujourd’hui (2005: 15).
Richard HENDIN
(2000), ‘The Second of the Three
Dialogues (Disjecta)’, Paper for
the London Beckett Seminar, School of English and Humanities, Birkbeck College,
8th May, 2000. With an intervention by Stéphanie RAVEZ.
Yasuko SHIOJIRI
(2004), Self-Irony as Drama: Samuel Beckett’s Three Dialogues with Georges Duthuit, Kyoto: Doshisha University,
2004.
Paul STEWART
(1999), ‘Drama, Criticism and Manifesto: Beckett’s Three Dialogues with Georges Duthuit’ , Adaptation of a paper
presented at the ‘Beckett against the Grain’ conference in York, 1999.
Wikipedia (s.d.), ‘Three
Dialogues’. [Beschikbaar via: www.answers.com/topic/three-dialogues?print=true
]
______________________________
Een eerdere versie van dit essay verscheen in de door Matthijs Engelberts en Onno Kosters geredigeerde bundel Verder: Beckett en de 21e eeuw, AUP 2008, en in het boek De magnetische kracht van 1713, Brumes Blondes, Bloemendaal 2012.
Laurens Vancrevel was tot 2001 werkzaam bij uitgeverij J.M. Meulenhoff. Hij vormt samen met Her de Vries de redactie van het surrealistische tijdschrift Brumes Blondes en de gelijknamige uitgeverij. Recente boekpublicaties: De magnetische kracht van 17 13 (essays, 2012) en Waartoe (gedicht, 2011).
Laurens Vancrevel was tot 2001 werkzaam bij uitgeverij J.M. Meulenhoff. Hij vormt samen met Her de Vries de redactie van het surrealistische tijdschrift Brumes Blondes en de gelijknamige uitgeverij. Recente boekpublicaties: De magnetische kracht van 17 13 (essays, 2012) en Waartoe (gedicht, 2011).