onderweg
‘somewhere
halfway from here
there
are half-empty boxes’
nu is
elke nacht een reis
door
onbekende landschappen
van
licht en van schaduwen
over
barre vlakten
of
ineens door ravijnen
met druipende
exotische bomen
soms is er
een dood dorp
een
modderglinsterende hond
met
gesperde kaken vastgekolkt
in de
koplichten
maar
nooit een levende ziel
en elke
nacht is er de bestuurder naast mij
een
allang vergeten dode vriend
een dode
broer van wie ik niets weet
nu is
elke nacht een bittere woordenstrijd
want
waarheen zijn we onderweg?
ik wil
de praatjes niet meer horen
nu klim
ik er elke ochtend uit de dag in
met een
zere keel van stof en schrijven
het manifest van de meelevendheid
der dichters
wij zijn
de dichters / wij gunnen elkaar de vrijheid van denken
en
verbeelding / wij kijken naar elkaars
woordworstelingen
als kleuters die Noachs archeologie
met
boetseerklei vormgeven / en wij
zijn
allemaal blij met de vruchten van andermans
handen /
wij zijn de dichters / wij hebben grote
medeklinkende
harten die belangeloos
opgaan
in de liefde / wij zijn niet jaloers
of
afgunstig / we voelen ons nooit afgescheept /
wij
oordelen niet en veroordelen niet / wij
proberen
elkaar niet te verdoezelen met de ikkesotische
concepten
van het Empaier / noch
zullen
wij een ander ooit vergiftigen met wierook
of hem met
stroferoof het canongedonder insturen /
wij zijn
de dichters / geringschattend
is als
woord te tongbeduvelend om ooit
piekfijn
en fris in een gedicht onderuit gehaald te worden
wij
nemen niemand bij de neus en zijn niet zelfvoldaan /
wij
bakkeleien immers niet om de kruimels
van de
tafel van de baas / kijk, wij begluren nooit een ander
en apen
nooit na / wij zijn de dichters / wij koeren
als
vredesduiven wederzijdse bewondering /
bovendien:
wij weten dat al onze lettergrepen torentjes zijn
van as
en zandkasteeltjes op het land / en brandende
kaarsjes
van ons op de tocht van de geschiedenis / daarom
zijn
onze monden welluidend van meelevendheid /
want wij
zijn de dichters / armzalige broeders en zusters /
dus
waarom zouden wij ooit in elkaars gat
of oog
willen koekeloerehoeren of de ander in de oven stoppen?
April 2011
van vleugels gedroomd
vogelen
vroeg in
de ochtend, maar dan ook in
de
avond
maan een
grijs bewustzijn
dat
kwijnt, dat groeien zal
ook
helder overdag wanneer
hij
onzichtbaar is
maar
nooit afwezig
zon legt
een blinkend stuk water neer
vroeg in
de ochtend wanneer een witborstkraai
narigheden
kraakt
en twee
zeemeeuwen op het strand
en de
vertrekroep van hadida’s
en
andere lichtschitterende vogels
die als
je opkijkt hoger vliegen
dan de
heilige bergtop
waar
woorden verbrand zijn in zilverbomen
het
spoor van het honingpatroon
van zwaluwnestjes
tegen het
overhangend gesteente boven een lege holte
gesteente
van alle stenen
scheepje
van alle schepen
voorbij
de wegwijzer van smeulende zuiderkruizen
is de
reis een spoor
is de
reis een stippellijn
is de
reis het neerleggen van pandsteentjes
ook
helder overdag wanneer
ze
onzichtbaar is
maar
nooit afwezig
want er
is het onthouden van je lippen
de
ontspanning van je ademtocht
als een
duif die weet heeft van ontdekken
in
de ruigten
dit is
het gesprek tussen het geheugen van het bewustzijn
en het
onthouden van de hoogste top
met
elkaar verbonden vroeg in de ochtend, maar dan ook
in
de avond
als
getijden
het is
de droom van takjes
en
mondjes met modder
wanneer
het hart een nest is
mijn
vlucht zal verbonden zijn
met als
verwijzing het stenen schip
soms
verdonkeremaand maar nooit weg meer
naar het
lokvonkje van de liefde
in het
gleufje van warme en vochtige zoetigheid
van jouw
hartjesgras
ode aan taal
vogelen
ik wil
je openvouwen als een vleugel
kijken
hoe sterk de penneveren nog vloeien
de
leefrimpels van je hart
van mond
naar hand voelen popelen
zien hoe
je als een schip
het
vaarwater laat bloeien
met de
vlucht van de zon
voor je
als een schaduw uit de mouw
weer aan
je nachtwerk begint:
schaduw
in de tuimelende ruimtezerk
van
steen
het laatste gedicht
het
laatste gedicht is dat
met het
minste gewicht
want het
is een weg en een weggaan
in
beweging
en
belichaamd in vervlieding
het
uiteindelijk bekende gezicht
van
anonimiteit van een leven
in
verleefde beweging
het
laatste gedicht paart niet
het
heeft geen afsluiting met punt
of
vraagteken
want de
slotregel is slechts een sluis
is
altijd een optie
op het
opzeggen voor altijd
het
opengaan van de passage
naar
opgaan in beweegzingen
het
laatste gedicht is het zichtbaar
maken
van het overgaan
van
dansende tekens naar de bevrijding
van
onzichtbaarheid
______________________________
Uit: katalekte, Kaapstad, 2012. Vertaling uit het Afrikaans door Laurens Vancrevel. Breyten Breytenbach verdeelt zijn tijd tussen schrijven, schilderen en het begeleiden van het door hem gestichte Gorée Institute op het eiland Gorée nabij Dakar, Senegal. Door dat internationale instituut wordt de culturele samenwerking op het Afrikaanse continent bevorderd. In 2007 verscheen van hem De windvanger, tweetalige keuze uit zijn poëzie. Zijn meest recente bundel katalekte (Kaapstad, 2012) is nog niet in het Nederlands vertaald.