FRANS BUDÉ - THUIS BIJ JAMES ENSOR


Die blauwe, kleine hoed waaronder je zo schalks kijkt,
half verborgen achter je palet, een rafelig penseel onder
de nieuwsgierige neus van een masker aan de muur.
Je wil weten dat we je zien, ja, je bent in een olijke bui,

we voelen het, voor even dansen er geen skeletten
rond bebloemde schedels, bleke pierrots houden zich
bij je vandaan. Jij alleen in de kamer, handjeklap, lachend

in je zelf, zwierig in alles, je ogen klampen zich aan ons vast.


       *


De een is de ander niet, opgedoft, glorieus, verleidelijk
of afschuwwekkend in hun grijns, jij, te midden
van maskers heb je met een rode bloemenhoed getooid,
een veer voor het cachet, afgewend van de hijgende,

vunzige adem van dodenmaskers, achterste rij vooraan.
Je speelt het spel mee, keert je naar het feest der zotten
die op breekbare benen, zwaar in lange rijen dansen,

kletsen en krioelen, niet meer wetend wie ze zijn.


       *


Mevrouw, weet u wel hoe mooi dit late middaguur
uw fluwelen hoed met zijn getwijnde zijden sjaal kleur brengt
in de schemer van een Oostendse kamer, waar u zo-even
plaatsnam, verhalend van uw verpozen op de boulevard,

uw tafelgenote in afgunst brengend in een voortdurend
zicht op uw schoonheid, u, een kwartier geleden nog
met zwarte glacés wandelend over het najaarsstrand,

gedachten ordenend tussen het roepen van meeuwen door.


       *


Onversaagd springt het licht door de Vlaanderenstraat,
bestijgt de gevel van je atelier, schommelt ongedurig
voorbij de ramen. Achter de gordijnen: twee skeletten verbeten
vechtend om een taaie bokking. Heren, voegt u naar de regels

van het huis: fantaseer u een knekelkelder aan zee, desnoods
een bonte optocht in rokkostuum. Sluit vooral de voordeur
als u trekkebenend, krakend in uw broze gewrichten

de straat op gaat, luid klepperend tegen de zeewind in.


       *


Korporaal Dood, geef toe, hij draagt geen haren op zijn schedel.
Hersenloos als hij is, verraadt hem een grijns van ongemak.
Uit holle oogkassen klinkt zwaar gekreun van onverstand.
Zijn vals zingen komt niet van pas. Toch meet je hem op,

je tast hem af, ziet in hem het gif gezaaid dat op jou gemunt.
Op de toetsen van je klavier vel je hem, keer je hem
binnenstebuiten. Met zijn penseel rammel je hem door elkaar –

ribben, knoken, wervels, al te schameltjes valt hij uiteen.


___________________

Frans Budé (1945) debuteerde in 1984 met de bundel Vlammend marmer bij uitgeverij Meulenhoff. In het najaar van 2015 verschijnt daar zijn dertiende dichtbundel onder de titel Achter het verdwijnpunt. Hij schreef een novelle (Afrit) en een aantal beschouwingen over beeldende kunst (Het perfecte licht). Momenteel wijdt hij zich opnieuw aan proza.