Die blauwe, kleine hoed waaronder je zo schalks
kijkt,
half verborgen achter je palet, een rafelig
penseel onder
de nieuwsgierige neus van een masker aan de muur.
Je wil weten dat we je zien, ja, je bent in een
olijke bui,
we voelen het, voor even dansen er geen skeletten
rond bebloemde schedels, bleke pierrots houden
zich
bij je vandaan. Jij alleen in de kamer,
handjeklap, lachend
in je zelf, zwierig in alles, je ogen klampen zich
aan ons vast.
*
De een is de ander niet, opgedoft, glorieus,
verleidelijk
of afschuwwekkend in hun grijns, jij, te midden
van maskers heb je met een rode bloemenhoed
getooid,
een veer voor het cachet, afgewend van de
hijgende,
vunzige adem van dodenmaskers, achterste rij
vooraan.
Je speelt het spel mee, keert je naar het feest
der zotten
die op breekbare benen, zwaar in lange rijen
dansen,
kletsen en krioelen, niet meer wetend wie ze zijn.
*
Mevrouw, weet u wel hoe mooi dit late middaguur
uw fluwelen hoed met zijn getwijnde zijden sjaal
kleur brengt
in de schemer van een Oostendse kamer, waar u
zo-even
plaatsnam, verhalend van uw verpozen op de
boulevard,
uw tafelgenote in afgunst brengend in een
voortdurend
zicht op uw schoonheid, u, een kwartier geleden
nog
met zwarte glacés wandelend over het najaarsstrand,
gedachten ordenend tussen het roepen van meeuwen
door.
*
Onversaagd springt het licht door de
Vlaanderenstraat,
bestijgt de gevel van je atelier, schommelt
ongedurig
voorbij de ramen. Achter de gordijnen: twee
skeletten verbeten
vechtend om een taaie bokking. Heren, voegt u naar
de regels
van het huis: fantaseer u een knekelkelder aan
zee, desnoods
een bonte optocht in rokkostuum. Sluit vooral de
voordeur
als u trekkebenend, krakend in uw broze gewrichten
de straat op gaat, luid klepperend tegen de
zeewind in.
*
Korporaal Dood, geef toe, hij draagt geen haren op
zijn schedel.
Hersenloos als hij is, verraadt hem een grijns van
ongemak.
Uit holle oogkassen klinkt zwaar gekreun van
onverstand.
Zijn vals zingen komt niet van pas. Toch meet je
hem op,
je tast hem af, ziet in hem het gif gezaaid dat op
jou gemunt.
Op de toetsen van je klavier vel je hem, keer
je hem
binnenstebuiten. Met zijn penseel rammel je hem
door elkaar –
ribben, knoken, wervels, al te schameltjes valt
hij uiteen.
___________________
Frans Budé (1945) debuteerde in 1984 met de
bundel Vlammend marmer bij uitgeverij Meulenhoff. In het najaar van 2015
verschijnt daar zijn dertiende dichtbundel onder de titel Achter het
verdwijnpunt. Hij schreef een novelle (Afrit) en een aantal beschouwingen over
beeldende kunst (Het perfecte licht). Momenteel wijdt hij zich opnieuw aan
proza.