Willem van Toorn
Amsterdam, 4 november 1935 - Châteauroux, 31 mei 2024
Publiceerde poëzie op Het Moment
https://magazinehetmoment.blogspot.com/2013/05/willem-van-toorn-een-winter-in-le-petit.html
Willem van Toorn
Amsterdam, 4 november 1935 - Châteauroux, 31 mei 2024
Publiceerde poëzie op Het Moment
https://magazinehetmoment.blogspot.com/2013/05/willem-van-toorn-een-winter-in-le-petit.html
(c) Luc de Rooy |
Er zijn inmiddels
heel wat jaren verstreken en het glas en de moeder en de verstrooide
glasscherven zijn er niet meer, noch het jongetje dat ik was en dat de pijn van
die tik probeerde te verwerken. Ik woon nu in Ehio, met de rest van mijn
congregatie. Hier, in dit dorp, is geweld net zo vanzelfsprekend als harmonie,
met dank aan Amalia die ons af en toe een bezoekje brengt, en we houden
allemaal erg van Amalia.
We weten dat
ze in aantocht is wanneer de dichtheid van de lucht verandert, wanneer de
paarden beginnen te steigeren of onze kinderen het opeens onverklaarbaar op een
krijsen zetten. Soms zijn het de kinderen die het als eerste doorhebben en dan
in janken uitbarsten, en wij denken dat het komt omdat hun tanden dan pijn doen
of omdat ze de slaap niet kunnen vatten – pas als de luiken tegen de muur beginnen
te slaan en de windwijzer op het dak kraakt, dringt het tot ons door dat ze er
is, dat ze er weer is.
Wanneer Amalia
er is stuift de rode aarde op van de weg en raakt in windhozen door de lucht
verspreid.
Wanneer Amalia
er is heffen twee of drie van ons een lied aan.
Wanneer Amalia
er is slaan we een kruisteken, danken de wind en haasten ons om haar onze offers
te brengen voor ze de huizenrij bereikt.
In de vijftien
maanden die zijn verstreken sinds ze ons een laatste keer een bezoek bracht
hebben we amper tijd gehad om het vee aan te vullen, de fundamenten te
versterken, de muur opnieuw op te trekken, nieuwe schuilplekken te graven voor
de mensen die het afgelopen jaar hier zijn komen wonen. Cristian en de jongste
kinderen hebben alle huizen van een dubbel dak voorzien en de rest heeft zich
beziggehouden met voedsel en water. De kinderen hebben gekleurde lijnen op de weg
getrokken zodat zij zich kan oriënteren. Iedereen in het dorp heeft al een offerkeuze
gemaakt: geborduurde stoffen en gevlochten haar en edelmetalen en houten
figuurtjes en een paar bewerkte tanden. Dit jaar zullen de bewoners van het
derde huis hun derde kind offeren, hun jongste, dat ziek is. Ze zullen hem aan haar
aanbieden zodat zij zich om hem ontfermt en meeneemt naar een plek waar geen
pijn meer is. Er wordt ook gezegd, ik heb het ze na afloop van de bijeenkomsten
horen fluisteren, dat zij, Amalia, de onzichtbare arm van God is.
We laten alles
op de weg achter en doen ook echt ons best het zo mooi en uitnodigend neer te
leggen dat zij het ziet en mee wil nemen, al neemt ze eigenlijk altijd alles wel
mee. Als ze voorgaande jaren weleens een offer achterliet, moest degene die het
had neergelegd vertrekken, opdat niet de hele gemeenschap in ongenade zou
vallen. Dit jaar kwam onze dochter Sally op het idee om Gianfredo, het kalf, te
offeren. We hebben hem rood geverfd en aan een met bloemen versierde paal
vastgelegd. Hij is erg onrustig en houdt maar niet op met loeien.
We hebben nog
net tijd om te zien hoe in de verte de eerste bomen verdwijnen. We blijven even
staan en nemen elkaar bij de hand om haar te aanschouwen – een witte, spectrale
schaduw die zonder enig plan voortkruipt, al weten we allemaal dat ze deze kant
op komt, dat is wat ze altijd doet. We aanschouwen ook het opstuiven van de
aarde, de eerste wagens die in de maalstroom worden gezogen, de minst zware
voorwerpen die in concentrische cirkels de lucht in worden getild.
‘O, Amalia, boodschapper
des hemels, dame aller winden: aanvaard deze nederige offers.’
Na het gebed
laten we elkaars handen los en doen de dieren die we nog te pakken kunnen
krijgen op stal. Vervolgens maken we ons uit de voeten en zoeken beschutting achter
muren van gewapend beton en stenen, ons fort, en gaan zo zitten dat iedereen
achter een gat zit om alles te kunnen zien. In elkaars nabijheid wachten we in
stilte af. We praten niet met elkaar omdat we ervan houden te horen hoe zij
nadert, hoe de ramen versplinteren, duizenden voorwerpen breken, het eerste
huis instort; we horen het zieke kind – een zwakke kreet, nauwelijks enige
kracht – van het derde huis. Wanneer we naar haar ouders kijken, zien we dat ze
tegelijkertijd huilen en glimlachen. Misschien ligt het aan mij, maar ik heb
het idee dat ik Gianfredo hoor, al volgt er al snel het moment dat we alleen nog
maar haar horen. We buigen ons allemaal naar het gat om te kijken. Niemand wil
dit missen.
Binnenin
Amalia bevinden zich alle dingen die we op de weg hebben achtergelaten: drie
koeien, een kalf, vijf paarden, een kaartspel, een badkuip vol melk, een ziek
kind, een uit fruit gesneden sculptuur, een snaarinstrument, een
boekencollectie, voedsel en water in overvloed; tevens zijn daar alle dingen
die we er niet hebben neergelegd maar waar Amalia toch de moeite voor heeft genomen
ze mee te nemen: puin, bomen, karren, hele huizen, zoetwatervissen, een stel
verdwaalde schapen, wilde varkens die zij wie weet waar heeft opgeduikeld, vijf
doden, hun lichamen weggedreven in wat wel een wolk vliegen lijkt.
Er wordt
gezegd – ik heb het nooit hoeven beleven – dat wanneer je precies onder haar
staat, op dat punt waar ze ontspringt, het lijkt alsof je in een tunnel kunt
kijken die tot helemaal in de hemel reikt, en dat er op dat moment geen rumoer
te horen is, geen razernij, dat er is slechts één geluid klinkt – de muziek van
voorbijdrijvende dingen – en dat alles zich vertraagd afspeelt. Wie dat
meemaakt komt er als een ander mens uit, als iemand die zijn buren beter
behandelt. Ik zou het ook graag eens een keer willen beleven, de leegte horen,
begrijpen wat die volmaaktheid is waarover men het heeft. Misschien is dat wat
je erin hoort wel niet de stilte, maar een glas dat in de duisternis breekt en
het geluid van een rake klap in je gezicht. Ik ben er nog niet over uit.
Misschien dat ik er volgend jaar, wanneer Amalia weer hier is, een antwoord op
heb.
Vertaling Luc de Rooy
_____________________________
Alejandro Morellón (1985) werd geboren in
Madrid en groeide op in Palma de Mallorca. Hij schreef onder meer La noche en que caemos (bekroond met de
Premio
Libro de Cuentos de la Fundación Monteleón , 2013), El estado natural de las cosas (in 2017 bekroond met de Premio Hispanoamericano de Cuento Gabriel
García Márquez) en Caballo sea la noche.
in jouw gedichten gebeurt niets, zei
iemand eens
en ik dacht aan de talloze velden die ik beschreef
en aan de anatomie van de grassen
die in vele soorten als één lichaam tegen de wind. Die ene
weide die ik voor mezelf houd en in haar de dieren.
De staat van de wereld vind je in die weide. Ze bouwt
aan de verte en spiegelt klein te blijven voor.
En de mens schuift op.
Nooit zoals de weegbree in de breedte of zoals in de breedte
de wolken boven die weide opschuiven.
Al is het ook nietsvermoedend.
En nooit zal de mens applaudisseren en de armen reiken
op de manier zoals de aalscholver dat doet. En een wolk
gesponnen aan damp en lucht vaart voorbij. Een signaal
klinkt over de weide en de mens schuift op. Het donkert
boven de velden. Het donkert en ik bescherm de weide
offer
op de vijver verstilt een waterspin
Een pioen houdt de koppen in
Beide handen op mijn borst om het hart te dempen
en wacht:
daar jakkert een nieuw geluid over de lange dijk
ik bedoel: daar herstelt zich het evenwicht
ik bedoel: de zee spuugt zoals we gewend zijn
Veldnotities
je loopt het vermogen om te haten niet van je af
de kou, de routines, het ingesleten denken
je voorsprong in gebrekkigheid
een plevier kaatst adem uit haar kleine longen
ook de aalscholver hoog
aan zijn vleugels kleumt rijp
een motie indienen
om het zwart van rouw te vervangen
door de diepe kleur van riet
een ijle iep staat gedwee naast een andere iep
het water is vol exoten
twee staken als scheidingslijn
alles verdringt alles en alles drinkt haat
je volgt een ader in het ijs in een opgevroren kuil
verderop splijt een hond een kudde schapen
je leest af en noteert
dat stilstaan ook een reactie is
Jezus, baken en aanjager der sterren
ik vroeg je naar pijn
naar de winterkoning, dood in mijn schoot
naar de vage luchtsprong die Leven heet
en zoek antwoord in je zwijgen
antwoordt het huis aan de wind, dan opent het dak zich
tabaksrook vermengt met meteorietenstof
in deze koude kamer doven sterren
rakelen de lange eeuwen waarin je baken bent
koperen Jezus boven de deur
laat het waaien, de dode vogel tot kalk keren
en pijn tot scherven slaan
daar, de eerste sterren vallen al
___________________________
Tijs
van Bragt (1985) woont en werkt in Zeeuws-Vlaanderen. Hij schrijft poëzie en
organiseert sinds 2012 De Avond van de Poëzie in Groede. Zijn meest recente
bundel is Weier, uit 2022.
Instemming
planten
ik droeg mijn tv de trap af
begroef haar op een heuvel
met een schitterend uitzicht
in het voorjaar ontsproot er
een kleine antenne op die plek
ergens onder de aarde
wolkenslierten en de vleugelslagen van
vogels
Binnenin
H
het is donker en zacht
de wereld is een handdoek
een kleine priester heft zijn armen op
hij zal spreken met open mond
een glimp van de planeet
haar vlezige binnenkern
pluchen Handdoekmensen
we benevelen de lucht met onze blauwe
pruimenlongen
maken de hemel reigerdonker met onze
ademhaling
we hullen grenzen in mist met geest en
blauwe uitademing
in ieder van ons
longen die H zijn
omdat we tot de lucht behoren
h
ik zeg
H
omdat het plezierig en verrassend is om
te ademen
Voeten
anderen geven hun rechter
vader, zus, moeder, schoenen
ik kijk uit over de oceaan
hart, nieren, longen, broer
ik wacht op de troost van het water
Opponeerbaar
bewustzijn
ontdek ik
een kleine steen
gisteren vond ik het vuur uit
vandaag
schep ik
een nieuw gereedschap
ik zal het hamer noemen
ik pak de steen op
ik sla hem stuk tegen mijn voorhoofd
de wolken gaan uiteen en er is donder
de trompetten van mijn oren
seinen degenen ten oosten van mij
degenen ten westen
een leger rukt uit over een bloedrode
zee
een kleine baby wordt ondersteund
door het natte zand tussen de oevers
ik zal hem baby noemen
een nuttig gereedschap
noch het een
noch het ander
Rouw
ik graaf een gat in het gras
mijn zoon pakt de schop
graaft het gat dieper
groot genoeg voor zijn zus
daarna maakt zij het gat
groot genoeg voor hem
we gaan er omheen staan
weten niet goed wat te zeggen
het gat zegt niets
het luistert
vertaling
Arnoud van Adrichem
* Noot
van de vertaler: de titel ‘Instemming planten’ is ontleend aan het boek Manufacturing Consent: The Political Economy
of the Mass Media (1988) van Edward S. Herman en Noam Chomsky.
_______________________________
Zet de puntjes
op de i in eindtijd
de pudding in de schedel
smaakt citroenachtig
een klein beetje maar
totdat je aankomt
bij de vollere
bijna bittere
zoetheid in het midden
Yum is een bedrijfsmerk
dat meerdere
fastfoodfranchiseketens omvat
hij dirigeerde zijn collega’s
het restaurant uit
& het bos in
waar hij ze neerschoot
De engel des doods
komt aankuieren
vanuit de herdenkingstuinen
Hij hoeft slechts
langs de zoom
van je jurk te strijken
Goya's boeren
tegen de muur
kijken niet weg
Toen er hulp kwam binnenstormen
in vol ornaat
troffen ze een naakte vrouw aan
alleen in de douche
ze konden geen wijs worden
uit het liedje dat ze neuriede
Wat zie je aan zee
D E F
geometrie rijst
naar het oppervlak
van een hypothetische wereld
in een 13-dimensionale ruimte
circuleert een afwezigheid
waar de zon zou moeten zijn
Hoe laat is het
in Zaragoza
bij de oude Romeinse muur
ligt het modernisme op de loer
het ziet er even gedateerd uit
als zo’n grindtuin
bij Sovjet-appartementen
Ze wacht op de hoek
op de bus naar de campus
wanneer de zoon van de burgemeester
zijn auto langs de kant zet
en haar een lift aanbiedt
sindsdien ontbreekt van haar elk spoor
De eerste die zelfmoord pleegt
is de beste van de klas
Ze regenen neer vanaf de brug
als een feest van ornamenten
zoals het paar dat elkaars hand vasthoudt
buiten op de zuidelijke toren
Niemand herinnert zich Ishi
in de heuvels van Berkeley
of LoneCat Fullers
muziekapparaat
Holy Hubert schreeuwde
vanaf een papier waarop
alle woorden
waren uitgewist
vertaling Arnoud van Adrichem
________________________
De Amerikaanse dichter Ron Silliman (1946) heeft zo’n veertig
dichtbundels, kritieken en memoires gepubliceerd, waaronder Tjanting (1981; 2002),The Age of Huts (compleat) (2007) en The Alphabet (2008). Zijn werk is in
zestien talen vertaald. In 2012 was Silliman te gast op Poetry International,
ter gelegenheid waarvan Han van der Vegt en Arnoud van Adrichem delen uit het
lange gedicht ‘Northern Soul’ vertaalden dat in 2014 onder dezelfde titel in
boekvorm verscheen. Silliman was hoofdredacteur van The Socialist Review en
doceert aan de Universiteit van Pennsylvania.
Het hier vertaalde gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in
Poetry (januari 2021), Ron Silliman ©. De foto van de auteur is gemaakt door
Krishna Evans ©.
Pentekening
van Jacques Abeille
Ik had alles achter
mij gelaten om mijn verdriet te ontvluchten; ik leefde onaangedaan in deze hut
tussen een uitgestrekt strand dat door de branding werd gebeukt en hoge orgelpijpen
van pijnbomen. Ik kende er elk meertje dat omzoomd werd door waterwilgen en
griendland, en met zomereiken werd beschaduwd door hun eigen duisternis en
geniepige, heerszuchtige braambossen. Ik kende de eenvoudige lieden van de
streek en leefde van bijna niets in het dode tij van de tijd.
In dat jaar was de komst van de herfst
onbestemd. Opeens was er die dag die al tegen het middaguur uitdoofde.
Langgerekte kreten schuurden over de vlakte die plotseling verkild werd door de
kou. Waaien maar!, gierde de wind, waaien suisde het, totdat de wind wat afnam.
De hemel was pikzwart geworden. Er viel alleen wat licht op de loodkleurige
oceaan. Ik stond op het strand en aanschouwde de komst van het noodweer. De
vloed van de nacht had het zand hard gemaakt. Regen stortte neer, traag en
dicht, de hemel bekrassend met een wrede bleekheid.
Omdat zij maar een schaduw was, rechtop
in de stortbui, een schaduw die zacht bewegend voortging, opgenomen in de
schommelende bewegingen van haar zeer grote paard dat slaperig voort stapte, en
nadat de duisternis van de omgeving, die door stuifregen geteisterd werd, wat leek
op te lichten, noemde ik haar Schaduw. Zij kwam recht op mij af, gevolgd door
haar troep hongerige wolven; het leek wel een terugkomst terwijl ik al begonnen
was haar kwijt te raken. Zij naderde als een verschrikkelijke dreiging. Maar
toen haar knie lichtjes mijn borst raakte, viel zij van haar paard. Ik ving
haar op in mijn armen, drukte naar onmiddellijk tegen de holte van mijn lijf. De
wolven die ons omgaven huilden en de wind begon weer hartverscheurend te
gieren.
Ik droeg Schaduw mijn hut binnen. De
dieren volgden en vluchtten de openstaande hooischuur binnen. Ik vleide haar
neer op mijn kelpmatras en liet haar rusten in de bittere geur van gedroogde
wieren. Op haar zijde had zij een stervormige wond en uit haar rechteroog
drupte een traan van bloed. Terwijl de storm in volle woestheid het verschil
tussen dag en nacht uitwiste tot één grote duisternis heb ik haar verzorgd met
kompressen van klei en bladeren op haar wonden, en ik gaf haar een kruidendrank
te drinken die haar verbinding met het leven herstelde. Ik waste haar
krachteloze lijfje en wreef haar gloeiende huid met zalven in. Haar omvattend
met mijn ledenmaten om haar zweet weg te wissen, en haar wiegend om haar tot
rust te brengen, verzorgde ik haar zoals een moeder haar kind probeert te
redden. Ik bleef volledig en onophoudelijk bij haar totdat de levenskracht bij
haar terugkwam en haar het lijfelijk bewustzijn hergaf.
Daarna kwam er voor ons een smeulende
tijd waarin het licht wegkroop. Nachtzwarte vlekken trilden in de holten van haar
rug die nu eens opstandig en dan weer kwijnend was. Wij verenigden ons in trage
omhelzingen die onze sappen met elkaar mengden. Haar zwakte voedde mijn
hartstocht, ridderde mijn mannelijkheid. Ik wist niet wie van ons beiden de
ander weer tot leven bracht.
Toen het licht weer was aangebroken,
waagde Schaduw zich buiten de lauwe beschutting waarin ik haar beschermde. Een stralende
zon maakte de lucht vitaal. Ze wandelde naakt onder de bomen tussen de troep
ongeduldige wolven, of ze galoppeerde over het strand langs de zee. Daarna liet
ze zich tegen mij aan vallen, vol hartstocht en overgave; het was alsof haar
kinderjaren nooit waren geëindigd. Soms werd ik 's nachts wakker en luisterde
dan naar haar adem die snel en krachtig was. Ik voorvoelde koortsachtige
wedlopen waar haar buitensporige dromen haar heen riepen. Ik zag haar ver van
mij verwijderd, overgeleverd aan hachelijke smarten, gekruisigd door de
slechtheid van de wereld. Ik prevelde haar naam, Schaduw, als een gebed.
Ik wist dat zij zou vertrekken en haar
mysterie onverklaard zou laten, ook al ware wij voor elkaar de altijd verwachte
troost geweest. De gewone dingen hadden hun intieme vreemdheid hernomen en
werden opstandig voor mijn handen. Vaak verwond ik mij eraan, of stoot ik mij,
als ik van de ene plaats naar een andere ga, aan een onzichtbare muur, want de
leegte omsluit mij. De aarde is bitter, de meeuwen verscheuren met hun
boosaardige kreten de lucht. Een kleurloze horizon komt naderbij. Schaduw heeft
mij zelfs het geduld niet gegund om ouder te worden, want alle beloften waren
nagekomen.
© 2020, Jacques Abeille c/o Le Tripode, Paris
Vertaling uit het Frans door Laurens Vancrevel.
________________________
Notitie over deze vertelling
La
Cavalière aux loups,
hier vertaald als 'De amazone met de wolven', vormt een zelfstandige vertelling
in het boek van Jacques Abeille, Les
Carnets de l'explorateur perdu (2020, 'Notitieboekjes van de verdwenen
ontdekkingsreiziger'), een onderdeel van zijn grote romancyclus Les Contrées, die in 1982 een aanvang
nam met Les Jardins statuaires. Andere
vertellingen uit deze cyclus, zoals Louvanne
('Wolvijne') die voor het eerst in 1999 verscheen, zijn ook op Het Moment te lezen.