RIKKI DUCORNET - ZOEM



Vertaling en inleiding Laurens Vancrevel
 

De bergkast van de bijen-filosoof (object van Rikki Ducornet)

Ter inleiding
Met de publicatie van The Stain in 1984, gelijktijdig in de Verenigde Staten en Engeland, was de reputatie van de Amerikaanse schrijfster Rikki Ducornet (*1943 New York) als nieuw talent van de literaire fantasy gevestigd.
De gezaghebbende Engelse recensent Robert Nye prees haar stilistisch meesterschap en haar grote talent voor humor: ‘dit is de briljantste eerste roman die ik in jaren heb gelezen.’ De fantasy-schrijfster Angela Carter noemde haar boek ‘een opstandige uitbundigheid, zowel bijzonder geestig als melodramatisch en ontroerend’. Sindsdien publiceerde Ducornet, die al opvallende poëziebundels op haar naam had staan, twaalf romans en verhalenbundels. Afgezien daarvan is zij een schilderes van naam, en zij illustreerde tal van boeken, onder andere van Jorge Luis Borges. Haar meest recente roman is Netsuke (2011).
Rikki Ducornet heeft langdurig in diverse landen gewoond: Canada, Egypte, Algerije en Frankrijk; haar verhalen zijn vervuld van herinneringen aan die perioden. Thans woont zij weer in de Verenigde Staten, in de staat Washington, waar zij ‘creative writing’ doceert aan een universiteit.

L.V.


ZOEM

*

DE ZOEMWONING


– De gunstigste huizen zijn gebouwd van draad en wind. Ze zijn beslist nogal fragiel en gauw rommelig, maar toch is het zoals de filosoof heeft gezegd:

Het nest in de boom
Het oog in het hoofd
De gedachten in de geest
De fallus in de vagina –
Die zijn alle onderhevig aan onvoorzienbare rampen.

Met andere woorden:

Slechts een gek verwacht dat dingen vast blijven zitten
Slechts een gek verlangt naar bestendigheid
Alle dingen zoemen en brommen en schreeuwen in vreugde maar kort:
Zelfs honing smelt in de zon
Dat is het dan
– Manda

– Dit huis is gebouwd van knopen. Die vrolijken de lucht op. Een tijd lang brengen de knopen het boze oog in verwarring en ze houden het huis veilig voor minnaars. Met belletjes omgeven hangt de polyfallus aan het plafond. Hij slingert heen en weer, en wijst dan weer hier dan weer daar naar toe, boven de sponde van de minnaars. Zijn naam is Fascinus, hij is misschien gemaakt van brons of porselein, goud of door de zon gebakken leem. Maar als hij breekt moet hij onmiddellijk vervangen worden. Want het spreekwoord zegt, en terecht:

 Een gebroken polyfallus brengt rampen over het huis

Manda zegt daarover:

Alleen een gek houdt zo’n ding in zijn vertrek. Een oude stier in de opwinding van de lente, te breekbaar om nog te neuken, kan alleen maar loeien als de vergeetachtige koeien voor zijn ogen één voor één worden gedekt.

– Veilig in hun luchtige nest omhelzen de minnaars elkaar vurig, veilig omdat ze weten dat alleen een gek, die zich verschuilt in de struiken, het wagen zou om naar hen te loeren.

– De minnaars denken, net als alle minnaars, dat ze alleen zijn, als de gek, blozend van wijn, inderdaad vlak bij hen rondsluipt. Hij heeft de rinoceros niet in de gaten die stil in de schaduw staat en van vermoeidheid bijna omvalt. Een windje steekt op, de polyfallus klingelt vrolijk. Als de rinoceros omvalt heeft de gek nauwelijks de tijd om te schreeuwen.

– In de midzomernacht mag je de draden met honing bestrijken zodat bij de dageraad de bijen het huis zullen vervullen van gezoem. Dan gaan de minnaars, uit hun sluimer ontwaakt, luid lachen. Zo is het altijd geweest.

– Manda vraagt zich af:
En wat is er met het huis van de gek aan de hand? Zo stil nu! Zo leeg! Waar is het gekkenhuis van gemaakt?

– Ach! Maar het is gemaakt van geklopt koeienleer dat flink is beslagen met spijkers. De vloeren zijn belegd met purperen tegels, en de voordeur is van ijzer. Het is erop berekend om allerlei hinderlijke dingen te weerstaan, maar als de Dood aanklopt is er niets meer aan te doen! Dan zou het huis net zo goed van zand gebouwd kunnen zijn, en door mieren worden bewaakt!

– Mendel is het daarmee eens:
Zo is het, Manda! Maar vertel me nog wat meer over het huis dat druipt van de honing! En over de fallus die huilt van genot! Vertel me over de polyfallus die, als hij heen en weer wordt bewogen door de wind, muziek maakt. Vertel me over het geluk van de wind en van het weer, over een huis dat open is voor het licht van de sterren! Vertel me over de minnaars, Manda! Over hun expressieve gezichten! Over de lieflijke posities die het lichaam inneemt om extase te bereiken zonder een gedachte aan schaamte te besteden! Beschrijf het meisje, als je wilt, want dat heb je nog niet gedaan! Is ze lang en slank als een aal, of hangt haar lichaam omlaag als een boom die rijp is van de vijgen? Zijn haar ogen zwart of hebben die een andere, zeldzame kleur – bij voorbeeld lichtbruin of geel, als de ogen van sommige katten? En vertel me, vertel me alles wat je weet over hun geluk! Hun geluk, vooral dat, Manda! En als er geen geluk is, oh, oh! Als ik daaraan denk moet ik al huilen!

Manda antwoordt:
Het huis maakt niet uit, en ook de gedaante die de dood aanneemt doet er niet toe, of het nu een rinoceros, een stier of een bijenzwerm is, maar weet wel dat het geluk altijd ontbreekt, vroeg of laat.

Alleen een gek denkt dat hij wat dan ook kan behouden. Niets in dit heelal kan langer worden vastgehouden dan een ogenblik (en wat is een ogenblik anders dan een mislukking om de tijd vast te houden).


*

Toen Klansinia stierf was de Koning in zijn sas. ‘Niets kan haar vasthouden,’ zei hij, ‘geen klaagzang noch een gebed, noch met Arabische gom doortrokken windsels. Zelfs de koperen vaten die haar ingewanden zo veilig omvatten zullen op een dag in brokken worden gesmeten door het gestage geschreeuw van de sterren. Daarom is het zinnig om te gaan feesten. En als de tijd daar is, ook om je ingewanden te ledigen.’

Alleen een gek probeert te behouden wat zijn ingewanden in hun wijsheid graag zouden lozen.


*

DE BERGKAST


– Die moet ruim genoeg zijn. Als de buurman naar binnen stormt op zoek naar zijn onberekenbare vrouw moet die ruim genoeg zijn voor haar om erin te zitten. De buurman zoekt dan overal, maar hij denkt niet aan de bergkast. De vrouw is zwaar van de vette vis en de curryrijst; haar gezetheid is legendarisch – net als haar eetlust. Haar borsten zijn rond als broden, ja, ze zijn zo rond en geurig als de broden waar wij van houden, broden gevuld met olijven en bezet met grove korrels zout.

– Wat is die kast knap ontworpen! Die lijkt veel te nauw, en toch – wonder boven wonder – kan haar ruime omvang daarin buigen en draaien, als ze maar haar hand in haar mond stopt om niet in schaterlachen uit te barsten. Wat is haar mond mooi rood!

– Er zijn vele soorten kasten: sommige zijn om in te slapen, andere voor het bedrijven van de liefde, weer andere voor het wegbergen van de kerstbroden of voor het drogen van vis. De kat, die eronder ligt te slapen, behoedt de kast voor overlast. Zijn klauwen zijn als scheermesjes, zijn tanden zijn als van staal, zijn adem is als vuur. Wat voor soort kat is dat? Even gestippeld als een luipaard, even gestreept als een tijger. Kijk eens, hij heeft zelfs manen!
Met uitvoerige excuses loopt de buurman de deur weer uit. De kat spint, de maan komt op, de wind steekt op, de polyfallus rinkelt gezellig met zijn belletjes vanuit de dakspanten, de bergkast kraakt...


*

HUISELIJK LEVEN


– Degene die zich in de bergkast heeft verstopt tussen het serviesgoed, de Overspelige die zich daar stilletjes verbergt, bang om te niezen, en degene die, als hij maar een kik zou geven, zijn maîtresse en zichzelf in het verderf zou storten, pakt de huisgod in zijn beide handen, en smeekt hem om de Onverwachte Echtgenoot opnieuw op pad te laten gaan onder het een of andere voorwendsel. Het hoofd van de god is een stierenkop met twee horens. Hij heeft het lichaam van een mens en het gevederde achterste van een vogel.

– Hurkend in het donker en nauwelijks ademend vraagt de Echtbreker zich af:
Als ik de Minnaar ben en niet de bedrogen echtgenoot, waarom voel ik mij dan vernederd?
Hij vraagt zich ook af:
Als schoonheid en waarheid het licht zijn, wat zit ik hier dan te doen in deze donkere bergkast?

Zulke gedachten worden onderbroken door de stem van de Maîtresse:
‘Echtgenoot!’ roept ze, ‘ik heb zo’n trek in broodpudding!’ Of: ‘Er is geen boter meer voor de lamp!’ Of: ‘De kaas is op!’ ‘Er is niet één olijfje meer, geen korrel suiker, geen zout; geen pakje thee, geen naald meer in huis.’
De echtgenoot gaat er weer op uit, die arme dwaas, met de mand in zijn hand, zo goedig als een kindermeisje.
De Minnaar maakt zich uit de voeten, een kus, en hij is verdwenen. Hij had niet sneller kunnen lopen als er een veer in zijn gat was gestoken. In een oogwenk heeft de nacht hem helemaal verzwolgen.
Aldus overwint het huiselijk leven zoals het altijd heeft gedaan, hier, daar, elders en overal.


© Rikki Ducornet, 2014