1
Het vlees roostert in de volle
wind, de sauzen worden bereid
en de walm stijgt de rauwe paden
op en bereikt de wandelaar.
Dan trekt de Dromer met besmeurde
wangen
zich terug
uit een oude droom, doorregen van
geweld, listen en slagen,
en komt parelend van het zweet op
de geur van het vlees
naar beneden
als een vrouw die zeult: haar
linnen, al haar wasgoed en haar los-
hangend haar.
2
Ik heb een paard liefgehad – wie
was het? – hij keek mij recht van voren aan,
vanonder zijn voorlok.
De ademende gaten van zijn neus
waren twee mooie dingen om te zien
– met het ademende gat dat boven elk van zijn ogen zwelt.
Na het draven was hij bezweet:
dát is glanzen! – en mijn kinder-
knieën persten maantjes in zijn flanken...
Ik heb een paard liefgehad – wie
was het? – en soms (want een dier
weet beter welke krachten ons prijzen)
hief hij naar zijn goden een
hoofd van brons omhoog: briesend, ge-
striemd met een bladsteel van aderen.
3
De ritmen van de trots dalen de rode
kliffen af.
De schildpadden deinen als bruine
sterren door de zeestraat.
De reden hebben een droom vol
kinderhoofden...
Wees een man met kalme ogen die
lacht,
die zwijgzaam lacht onder de
kalme wiek van de wenkbrauw, volein-
ding van de vlucht (en vanaf de roerloze rand van de wimper
keert hij
weer naar de dingen die hij heeft gezien, langs de wegen van
de bedrieg-
Iijke zee... en vanaf de roerloze rand van de wimper
deed hij ons meer dan een belofte
van eilanden,
als wie tot een jongere zegt: ‘Je
zult eens zien!’
En híj nu is vertrouwd met de
meester van de boot.)
4
Azuur! Onze dieren barsten uit in
een kreet!
Ik
ontwaak, mijmerend over de zwarte vrucht van de Aniba in haar wrattig, afgeknot
bekertje... Ach ja! De krabben hebben een hele boom met zachte vruchten
verslonden. Een andere is met littekens bezaaid, zijn bloesem tierde sappig aan
de stam. Op weer een andere kun je je hand niet leggen, zoals je bij iets
zweert, of het regent al vliegen, kleuren...! De mieren rennen in twee
richtingen. Vrouwen lachen heel alleen in de maluwen, gele bloemen met
donker-rode-spikkels-onderaan, die een middel zijn tegen diarree van
hoornvee... En het geslacht geurt best. Zweet baant zich een frisse weg. Een
man alleen kan zijn neus in de vouw van zijn arm steken. De oevers zwellen,
brokkelen af onder lagen dwaas parende insecten. De riem is uitgebot in de hand
van de roeier. Een levende hond aan de haak is het beste aas voor haaien...
–
Ik ontwaak, mijmerend over de zwarte vrucht van de Aniba; over bloemen in
trosjes onder de oksel van de bladeren.
5
… Van melk zijn deze kalme
wateren
en al wat uitstroomt in de lome
eenzaamheid van de ochtend.
Gewassen vóór de dag, met een in
dromen eender water als het gloren
van de dageraad, geeft het dek een trouw verslag van de
hemel. En de
lieflijke kindertijd van de dag komt, langs het rek van
opgerolde tenten,
neer tot in mijn lied.
Kindertijd, mijn schat, was het dan slechts dat...?
Kindertijd, mijn schat... die
dubbele ring van het oog en het moeiteloos
houden van...
Het is zo kalm, en dan zo zoel,
het is ook zo voortdurend,
wat is het vreemd om daar te
zijn, met het gemak
van de dag om handen...
Kindertijd,
mijn schat! er valt slechts te wijken... En heb ik het al ge-
zegd? Ik wil zelfs deze lakens niet meer
zien zwieren,
in het onherstelbare, in de groene eenzaamheid van de
ochtend... En heb ik het al gezegd? men moet slechts dienen
als oud
touw... En dit hart, dit hart, dáár! Laat het maar zwalken over
het dek, met meer deemoed en wildheid en meer, dan een oude
zwabber,
afgedaan...
vertaling
Hans van Pinxteren
__________________
In zijn Éloges roept Saint-John Perse zijn kinderjaren op, die hij doorbracht op de
Franse Antillen. De onder het pseudoniem Saint-John Perse schrijvende dichter
Alexis Leger (Point-à-Pitre, Guadeloupe 1887 – Hyères 1975) was werkzaam als
Frans diplomaat. In 1960 ontving hij de Nobelprijs voor Literatuur.
De hier gepresenteerde Lofzangen zijn de eerste vijf prozagedichten uit de laatste van drie reeksen prozagedichten die Saint-John Perse in 1910 bundelde onder de titel Éloges. Deze door Hans van Pinxteren vertaalde dichtbundel werd uitgegeven als Saint-John Perse, Lofzangen (Kwadraat, Vianen 1984). Op enkele plaatsen heeft de vertaler de eerdere versies herzien.
De hier gepresenteerde Lofzangen zijn de eerste vijf prozagedichten uit de laatste van drie reeksen prozagedichten die Saint-John Perse in 1910 bundelde onder de titel Éloges. Deze door Hans van Pinxteren vertaalde dichtbundel werd uitgegeven als Saint-John Perse, Lofzangen (Kwadraat, Vianen 1984). Op enkele plaatsen heeft de vertaler de eerdere versies herzien.