apollo in de sneeuw
Een
dik besneeuwde zuilengalerij.
Plus
een Apollo, met een witte pet
Over
zijn krans. Koolmezen zijn nabij,
Hij
kijkt geboeid, in driftsneeuw vastgezet.
Ai,
dat geschitter en die scherpe pijn
Van
’t zilverstof dat in zijn ogen waait!
Hij
is verkleumd, doorweekt, van top tot teen
Met
haarscheurtjes en ijsbulten bezaaid.
Die
roerloze bevroren takken, nee,
’t
Is onvoorstelbaar voor, zuidwaarts, ver weg,
Zijn
broeders dicht bij de azuren zee,
Omgeven
door olijfboom en cypres.
Hier,
schuilgaand onder nesten, leeg, bemost,
Waar
alle sneeuw als kalk oogt of als krijt,
Hier
is zijn meest vooruitgeschoven post,
De
verste grens tot waar zijn invloed reikt.
Hier,
aan de toegevroren oever, hier,
Met
vlak erachter een reusachtig land,
Hier
kleumt het zwakke steunen van de lier
Tot
het verstomt, niet tegen sneeuw bestand,
Alsof
dit ijle klankspel zinloos kwijnt,
Geen
doel dient, nu niet en ook later niet.
Maar
toch, hoe pijnlijker het zingen schijnt
Te
zijn voor ons, voor hem, hoe zoeter ’t lied.
De
ziel glanst op in elke witte naald,
In
al haar barsten – ijs en duisternis.
De
stenen god, vorst ademende, staat
De
zegepalm aan ons af, maar het is,
Geheel
en al met zilveren rijp bedekt,
Geen
palm maar sparrengroen, zoals dat heet.
Ja,
dit is moed, een sneeuwstorm, een gevecht,
Dit
is een vers, in rillingen gekleed.
***
apollo in het gras
Lig
neer in ’t gras. Hoe hoger ’t gras, hoe dichter,
Hoe
meer uit ’t zicht de torso en hoe minder
De
priemblik van de staat met al z’n macht
Vermag.
Hoe meer libellen, bijen, vlinders,
Ja,
des te minder glorie, praal en pracht.
Hoe
zachter dat het woord wordt uitgesproken,
Hoe
warmer, wonderlijker dat het klinkt.
Hoe
minder het probeert een lied te worden,
Hoe
meer het nadert tot muziek en zingt,
Hoe
gloedvoller het wordt en nuttelozer.
Hoe
minder show het maakt van somberheid,
Hoe
droeviger het is, hoe zondelozer,
Geen
retoriek gebruikenden niet pochend
Over
het aambeeld en de pletterij,
Waar
het zo vaak verstikt werd, vastgeklonken.
Liefde
is tragisch, leven boezemt angst in.
Hoe
helderder het wit tegen het groen…
’k Weet
niet wat ik misdaan heb, waar het fout ging.
Hoe
hopelozer deze tijden, hoe
Hechter
de band die ’k met Apollo aanging.
Hoe
minder naar succes wordt uitgekeken,
Hoe
meer de ziel aan ruimte krijgt bemeten.
Doorboor,
doorsteek me, ja, bewapen mij
Met
de verhitte vreugde van de bij.
Lig
als een hagelklomp in ’t gras, lig neder.
***
troje
Voor
Tomas Venclova
‘Wat
denk je,’ schamperde een vriend laatst, ‘heel dat Troje
Is
niet veel groter dan een binnenplaats of plein.
Zo
komt het dat Achilles, weer over de rooie,
Na
zeker drie keer rond de stad gerend te zijn
Teneinde
Agamemnon in z’n kraag te vatten,
Nog
lang niet moe geworden was…’ Ik stelde mij
Een
piepklein Troje voor, oud, zinderend, vervallen –
Ik
zweeg, ietwat van slag, zeg ik er eerlijk bij.
‘Qua
omvang blijkt heel Troje het dus af te leggen
Tegen
een doorsnee speeltuin of een voetbalveld…’
Ik
ben benieuwd wat een historicus zou zeggen,
Maar
er is één ding dat me wel tevreden stelt:
Dat
al het grootse eerder valt te vergelijken
Met,
zeg, een hart dan met iets dat geen grenzen kent.
Dat
is ten tijde van Homerus al gebleken
En
zo is het waarschijnlijk nog op dit moment.
vertaling
Peter Zeeman
___________________
Alexander Koesjner (1936) wordt gezien als de grand old
man van de Russische poëzie, hij is een gelauwerd vakman die in zijn
geboorteland al jaren aan de top staat.
Begin komend jaar zal bij uitgeverij Koppernik een door
Peter Zeeman samengestelde en vertaalde bloemlezing uit Koesjners poëzie
verschijnen onder de titel Apollo in de
sneeuw.