ALEXANDER KOESJNER - DRIE GEDICHTEN




apollo in de sneeuw


Een dik besneeuwde zuilengalerij.
Plus een Apollo, met een witte pet
Over zijn krans. Koolmezen zijn nabij,
Hij kijkt geboeid, in driftsneeuw vastgezet.
Ai, dat geschitter en die scherpe pijn
Van ’t zilverstof dat in zijn ogen waait!
Hij is verkleumd, doorweekt, van top tot teen
Met haarscheurtjes en ijsbulten bezaaid.

Die roerloze bevroren takken, nee,
’t Is onvoorstelbaar voor, zuidwaarts, ver weg,
Zijn broeders dicht bij de azuren zee,
Omgeven door olijfboom en cypres.
Hier, schuilgaand onder nesten, leeg, bemost,
Waar alle sneeuw als kalk oogt of als krijt,
Hier is zijn meest vooruitgeschoven post,
De verste grens tot waar zijn invloed reikt.

Hier, aan de toegevroren oever, hier,
Met vlak erachter een reusachtig land,
Hier kleumt het zwakke steunen van de lier
Tot het verstomt, niet tegen sneeuw bestand,
Alsof dit ijle klankspel zinloos kwijnt,
Geen doel dient, nu niet en ook later niet.
Maar toch, hoe pijnlijker het zingen schijnt
Te zijn voor ons, voor hem, hoe zoeter ’t lied.

De ziel glanst op in elke witte naald,
In al haar barsten – ijs en duisternis.
De stenen god, vorst ademende, staat
De zegepalm aan ons af, maar het is,
Geheel en al met zilveren rijp bedekt,
Geen palm maar sparrengroen, zoals dat heet.
Ja, dit is moed, een sneeuwstorm, een gevecht,
Dit is een vers, in rillingen gekleed.

***

apollo in het gras


Lig neer in ’t gras. Hoe hoger ’t gras, hoe dichter,
Hoe meer uit ’t zicht de torso en hoe minder
De priemblik van de staat met al z’n macht
Vermag. Hoe meer libellen, bijen, vlinders,
Ja, des te minder glorie, praal en pracht.

Hoe zachter dat het woord wordt uitgesproken,
Hoe warmer, wonderlijker dat het klinkt.
Hoe minder het probeert een lied te worden,
Hoe meer het nadert tot muziek en zingt,
Hoe gloedvoller het wordt en nuttelozer.

Hoe minder show het maakt van somberheid,
Hoe droeviger het is, hoe zondelozer,
Geen retoriek gebruikenden niet pochend
Over het aambeeld en de pletterij,
Waar het zo vaak verstikt werd, vastgeklonken.

Liefde is tragisch, leven boezemt angst in.
Hoe helderder het wit tegen het groen…
k Weet niet wat ik misdaan heb, waar het fout ging.
Hoe hopelozer deze tijden, hoe
Hechter de band die k met Apollo aanging.

Hoe minder naar succes wordt uitgekeken,
Hoe meer de ziel aan ruimte krijgt bemeten.
Doorboor, doorsteek me, ja, bewapen mij
Met de verhitte vreugde van de bij.
Lig als een hagelklomp in ’t gras, lig neder.

***

troje
                        Voor Tomas Venclova

‘Wat denk je,’ schamperde een vriend laatst, ‘heel dat Troje
Is niet veel groter dan een binnenplaats of plein.
Zo komt het dat Achilles, weer over de rooie,
Na zeker drie keer rond de stad gerend te zijn
Teneinde Agamemnon in z’n kraag te vatten,
Nog lang niet moe geworden was…’ Ik stelde mij
Een piepklein Troje voor, oud, zinderend, vervallen –
Ik zweeg, ietwat van slag, zeg ik er eerlijk bij.

‘Qua omvang blijkt heel Troje het dus af te leggen
Tegen een doorsnee speeltuin of een voetbalveld…’
Ik ben benieuwd wat een historicus zou zeggen,
Maar er is één ding dat me wel tevreden stelt:
Dat al het grootse eerder valt te vergelijken
Met, zeg, een hart dan met iets dat geen grenzen kent.
Dat is ten tijde van Homerus al gebleken
En zo is het waarschijnlijk nog op dit moment.



            vertaling Peter Zeeman
___________________
Alexander Koesjner (1936) wordt gezien als de grand old man van de Russische poëzie, hij is een gelauwerd vakman die in zijn geboorteland al jaren aan de top staat.
Begin komend jaar zal bij uitgeverij Koppernik een door Peter Zeeman samengestelde en vertaalde bloemlezing uit Koesjners poëzie verschijnen onder de titel Apollo in de sneeuw.