linosnede © Anne van Herreweghen 2009
JOS
DE HAES
obiit
1 maart 1974
Eerst
wou hij de taal der goden leren spreken
der Griekse
goden van de grote tijd,
dan
die der stomme, pre-antieke goden
en
godinnen, glimlachend en wreed,
nadien
de taal der mensen
en
der christenen tederheid
en nadien de
taal der dieren,
een
zeehond in een wak
en
hij hoestte
en dan de
knagers en de marterachtigen
dan
de taal van ’t hout
en dan de
taal van ’t eeuwig
hout
dat
in zoutmeren gemarmerd werd
tot eindeloze
duur binnen de tijd
de
taal van steen en
dan de taal
van zand
en dan de taal
en ’t ademen van planten
en
’t denken –
en hun stilte –
dan
binnen plant en steen
worden
een element
en
taal vergeten
geen
gemeenschap
geen
vijandschap
en
geen geschiedenis
en
in de tijd voordien
daarna
geen
winst geen scha
geen kerf geen bult,
zichzelf
verdunnend punt.
***
het huis achter hameien
avondgedachten
van een akkerman
Ge
moet me straks de wissels wijzen
waarlangs
ik naar dat huis kan gaan,
slinks
naast de tollenaars, die wachten
om
hun klauw in mijn nek te slaan,
en
langs de horens en de vachten
van
beesten die maar ’s nachts
bestaan.
Ik moet nog biezen en nog bijzen,
ik moet nog liggen en nog staan,
zeven maal zeven eveningsnachten
slijpen de sikkel van de maan,
als die uit de Oudheid op komt rijzen,
het dienstwerk dat wij niet verstaan.
Straks
moet ge mij het oud pad wijzen,
gebaand
in ’t bos door
voorgeslachten,
naar
het hoog huis achter hameien,
dat
ik kan mank de beeweg gaan,
de
weg-om langs zeven abdijen,
de
zeven bronnen, zeven keien,
om, tegen menselijke prijzen,
een perceel milder land te pachten.
***
de hommel en de rozen
De zware hommel die vanoch-
tend ’t troppeltje rozen bezocht
– de rode –
van dichtbij ervaarde
ik toch
nooit een blijder waarde
en
dan nog
zonder een gouden louis gekocht,
op
deze toch
zwaarmoedige
aarde.
***
glariën
Juni,
de regen en de rozen
die
elkaar vrezen en beminnen
en
kussen teder op de lippen
om
samen doodgaan te beloven
juni,
de rozen en hun tranen
die
toch in liefde nog geloven
als
snel de droom ze gaat verlaten
en
de vernietiging mag beginnen
– de liefdesdaad nog vóór de lust
te vroeg door een stortbui geblust
geldt sterven dan te vroeg beminnen –
strooien
hun blaadjes op de paden
en
glariën vandaar uit naar boven.
***
de bulleman
Een
bulleman in de kersenboom,
de
stroman op het veld,
tussen
de hinnebezen,
om
het tedere te beschermen,
te
wieken met zijn stokkige armen
en
te ratelen met blik,
die
bulleman ben ik.
Het
enige dat me spijt
is
dat de vogels vluchten
naar
alle zijden.
Ik
ben niet blijde.
Ik
wou niet ratelen,
het
is de wind,
die
hier wat hinder ondervindt.
De
tedere vogelschrik,
die
vogels liefheeft, dat ben ik.
Bovenstaande gedichten worden hier gepubliceerd met
vriendelijke toestemming van © de erven Hubert van Herreweghen.
______________________________
De Vlaamse dichter Hubert van Herreweghen (1920 - 2016)
debuteerde in 1943 met de bundel Het jaar
der gedachtenis. Hij was onder meer werkzaam als journalist voor krant en
radio. In 1962 ontving hij de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie en in 2006
de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies voor zijn gehele oeuvre.
De hier gepresenteerde gedichten zijn afkomstig uit de
bundel De bulleman & de vogels,
die Hubert van Herreweghen op 95jarige leeftijd publiceerde bij uitgeverij P, Leuven 2015.