mevrouw lutz
Met
de menukaarten in haar gezwollen handen staarde mevrouw Lutz uit het raam van
lunchroom Ethel-Doris. De zon straalde op de vernikkelde onderdelen van de
Cadillac die bij de stoeprand geparkeerd stond, en ze verschoof een beetje om
uit de weerspiegeling te komen. Achter haar klonken de geluiden van het
rammelen van borden en het lopen van serveersters met hun platgehakte schoenen.
Stemmen zwollen aan en namen af in een gestaag golven.
Wat een prachtige dag was het en wat
een fijn volk was er op dit middaguur, dacht mevrouw Lutz. Alle tafels op een
na bezet. Er werd vers zandgebak met aardbeien geserveerd, en de
dagspecialiteit was maïsbeignets met baconreepjes. Zo meteen, nam ze zich voor,
zou ze naar de keuken gaan om voor haarzelf een mooi stukje af te snijden van
die heerlijke kaas die de kok de vorige dag had ingekocht. Ze had zelf nog pas een
uurtje geleden geluncht, en zo’n stukje van die kaas zou helemaal passend zijn
om mee af te sluiten.
Mevrouw Lutz streek de witte kanten kraag
van haar zwarte jurk glad en draaide zich om, om te kijken of de serveersters
het allemaal goed deden.
Ze trok haar kin een beetje in. Nou zeg! Mildred had de man in het
bruine pak aan tafel 11 geen asbak gegeven. En daar gebeurde het al dat hij de as
van zijn sigaar op zijn bord aftipte, gewoon door de nalatigheid van Mildred.
Dat meisje toch, dacht mevrouw Lutz. Daar zal ik haar beslist op moeten aanspreken.
Ze keek overal, maar Mildred leek in
de keuken te zijn. Nooit in de buurt als je haar nodig hebt. Dat meisje! Nou,
besloot mevrouw Lutz, dan moest ze maar zelf de man een asbak brengen. Ze moest
dat dus blijkbaar zelf doen. Zo ging dat: als je iets gedaan wilde hebben moest
je het zelf doen.
Ze liep naar het buffet en koos er
een van metaal met de afbeelding van een kleine zwarte schotse terriër
erop. Ze bracht hem naar tafel 11 en zette hem op het tafelkleed naast het
bord van de man en zei: ‘Hier hebt u een asbak.’
De man keek afwezig omhoog en zei:
‘O. O, bedankt.’
Die Mildred, dacht mevrouw Lutz, toen
ze door het voorste deel van de ruimte liep. Ze hield de keukendeur in de
gaten, terwijl ze haar vingers ongeduldig tegen de menukaarten liet tikken.
Lucille kwam naar buiten met een
dienblad en liep naar tafel 14. Daar zaten meneer en mevrouw Ledford. Innemende
mensen, de Ledfords. Zo toegewijd aan elkaar. Goede gasten ook. Ze wilden
altijd graag aan tafel 14 zitten. Dat was hun favoriete tafel. Mevrouw Lutz keek
goedkeurend toe hoe Lucille de borden van haar dienblad nam en ze op tafel zette.
Een man in een grijs pak stond op
van tafel 3 en liep naar de kassa om af te rekenen. Mevrouw Lutz glimlachte
professioneel naar hem en lette op hoe Eunice geld teruggaf. De kassa gaf
veertig cent aan. Waarschijnlijk had de man de Drukkezakenmanspecialiteit genomen.
Die kostte veertig cent, de Drukkezakenmanspecialiteit.
De keukendeur ging open en Mildred
kwam met een dienblad naar buiten. Mevrouw Lutz keek strak naar haar. Werd tijd
dat je tevoorschijn kwam, jongedame. Tijd dat je je eens liet zien. Mevrouw Lutz
trok de aandacht van Mildred en beduidde haar zich te melden zo gauw ze de
mensen aan tafel 8 had bediend.
Mevrouw Lutz liep naar tafel 14, waar
de Ledfords zaten. Ze glimlachte naar hen en zei: ‘Alles naar wens vandaag?’
‘Heel lekker, mevrouw Lutz,’ zei mevrouw
Ledford.
‘Daar ben ik blij om,’ zei mevrouw
Lutz. Ze keek even in de richting van Mildred.
‘Wanneer hebt u die appelbollen
weer?’ wilde meneer Ledford weten.
Wat waren dit fijne gasten, dacht
mevrouw Lutz. Het was een genoegen om mensen als de Ledfords als vaste gasten te
hebben.
‘Vermoedelijk komende donderdag,
denk ik,’ zei ze. ‘Vermoedelijk komende donderdag.’
‘Meneer Ledford is toch zo verzot op
die bollen,’ zei mevrouw Ledford.
‘Nou, ik denk dat we ze komende donderdag weer hebben,’ zei mevrouw Lutz. Ze moest het onthouden en het er met de
kok over hebben. ‘Lekker zijn die, hè?’ Ze zag dat Mildred op haar stond te
wachten. ‘Excuseer,’ zei ze.
Ze liet Mildred naar de hoek komen
waar ze tegen het meisje kon praten. Mildred was altijd goed verzorgd, vond ze,
toen ze haar van dichtbij bekeek. Dat was iets wat voor haar sprak. Dat kon je
in elk geval in positieve zin zeggen, maar verder niet veel. Mevrouw Lutz tuitte haar lippen
voordat ze iets zei.
‘Mildred, ik wil dat je er beter op
let dat mensen een asbak krijgen als ze roken,’ zei ze, ‘ik meen dat ik dat al
eens eerder tegen je heb gezegd.’
Ze kon zich beslist herinneren dat ze het
daarover al eens had gehad.
‘Het spijt me, mevrouw Lutz,’ zei
Mildred. ‘Welke tafel was het?’
‘Elf,’ zei mevrouw Lutz. ‘De man daar
in het bruine pak.’
‘Het spijt me, mevrouw Lutz,’ zei
Mildred. ‘Ik breng hem er meteen een.’
O ja, jongedame? ‘Dat hoeft nu niet
meer,’ zei mevrouw Lutz. ‘Ík heb hem er een gebracht.’
‘O,’ zei Mildred.
O, ja! Mevrouw Lutz keek het meisje
vinnig aan. ‘Ik wil je hier niet nog eens over hoeven aanspreken,’ zei ze.
‘Jawel, mevrouw Lutz.’
‘Vooruit.’ Mevouw. Lutz knikte met
haar hoofd om Mildred weg te sturen. Ze liep terug naar het voorste deel van de
lunchroom en ging daar staan met de menukaarten in haar handen. Het was echt
een heel aardige kleine lunchroom, veel mooier dan die zij en Ethel in
Bakerstreet hadden gerund. Hier kwam echt een beter soort volk. Ze hoopte dat
het elke dag zo vol zou zijn als vandaag. Nee, ze mocht niet klagen. Het liep
op zich redelijk goed. Doris Lutz wist wanneer de zaken goed gingen.
Terwijl ze uit het raam naar de
langsrijdende auto’s keek, nam mevrouw Lutz zich voor deze middag naar de
bioscoop te gaan. Francis Lederer was te zien in de Rivoli.
Ze draaide zich om. De man van tafel
11 voelde in zijn zak. Hij haalde een muntstuk tevoorschijn en schoof dat onder
de rand van zijn bord. Mevrouw Lutz keek naar de man en vroeg zich af of hij wel
eens eerder in de lunchroom was geweest, of dat ze hem ooit ergens anders in
het verleden had gezien. Nee, zijn gezicht kwam haar niet bekend voor, al had
dat even zo geleken. Ze vergat nooit een gezicht, dat was niets voor haar.
Het had er alle schijn van dat hij
een quarter als fooi liet liggen. Een quarter fooi, inderdaad! Voor die
Mildred! Nou, mooi niet, dacht mevrouw Lutz. Een complete quarter voor dat
meisje? Ik betaal haar acht dollar per week en daarmee mag ze in haar handjes
knijpen, dat kan ik je verzekeren, met zoveel andere meisjes zonder werk. Die
man houdt er zeker van om met zijn geld te smijten.
Ze volgde hoe de man zijn jas aantrok,
en zo gauw hij naar de kassa was gelopen, liep mevrouw Lutz naar de tafel en keek
om zich heen. Mildred was in de keuken. Ze keek nog eens, voor alle zekerheid,
en toen pakte ze gauw de munt en liet die in de zak van haar jurk glijden. Het
was een quarter. Nu wist ze echt dat het een quarter was.
Een quarter fooi! Voor die Mildred!
Een dime zou al heel wat zijn geweest.
Mevrouw Lutz liep naar voren om een
jong stel te begroeten dat binnenkwam. Ze glimlachte naar het stel. ‘Met z’n
tweetjes?’ zei ze stralend.
Terwijl ze de twee voorging naar
tafel 3 voelde ze de quarter in haar zak. Daarmee wordt vanmiddag de film
betaald, dacht ze. De quarter zou gewoon vanmiddag de film voor haar worden.
Ze schoof de stoelen van tafel 3
voor het jonge stel naar achter en overhandigde elk een menukaart.
‘Heerlijke dag, is het niet?’ zei mevrouw
Lutz.
***
drie jonge priesters
De
drie jonge priesters kwamen uit de drogisterij waar ze sigaren hadden gekocht.
Het was een kille grijze dag, nat en onaangenaam.
– Bijna iets vergeten, zei de lange priester.
Hij bleef op de hoek staan, met gefronste wenkbrauwen en krabde aan zijn kin.
– En dat is? vroeg de dikke.
– Handschoenen, zei de lange
priester. Ik wilde een paar handschoenen hebben.
– Wat voor? vroeg de dikke. Hij keek
naar een meisje in een bruine jas dat langsliep.
– O, handschoenen, zei de lange
priester onbestemd terwijl ook hij naar het meisje gluurde. Moet je kijken. Hij
strekte zijn handen uit. Ze zijn totaal versleten, zei hij.
– De dikke priester en die met de
moedervlek op zijn neus keken bedenkelijk naar de versleten zwarte handschoenen
van de lange priester. Ze schudden hun hoofd.
– Ja, je hebt nieuwe nodig, zei de
dikke priester. Je hebt absoluut nieuwe nodig.
– Ik heb het steeds maar uitgesteld,
zei de lange priester.
– Deze zijn echt versleten, zei de
dikke priester.
De priester met de moedervlek op
zijn neus zei niets. Hij stak zijn blote handen in de zakken van zijn overjas
en keek geïnteresseerd naar een bord in de etalage van de drogisterij. Het was
een reclame voor een nieuw soort scheermes.
– Kom, we gaan verderop naar dat
warenhuis op de hoek, zei de lange priester. Hoe heet dat ook alweer?
– De Famous.
– De Famous, zei de lange priester. Inderdaad.
Ze liepen de straat door. Zo naast
elkaar over de stoep lopend namen ze die bijna helemaal in beslag. De mensen
keken naar hoe ze daar liepen, zonder dat ze voor de drie jonge priesters leken
te bestaan. Die met de moedervlek op zijn neus keek naar de etalages terwijl de
andere twee het over de blindedarmoperatie van pater Moran hadden. De priester
met de moedervlek op zijn neus scheen totaal niet geïnteresseerd in het
gesprek. Toen ze bij de winkel waren gekomen hield hij de deur voor de twee open
om na hen naar binnen te gaan.
Het was behoorlijk warm in de
winkel. Alle verkopers waren bezig met klanten, en de drie jonge priesters
wachtten kalm bij een van de toonbanken, terwijl ze naar de aanbiedingen van de
januari-uitverkoop keken.
– De zaken gaan goed, merkte de
dikke priester op.
– Uhm, zei de lange priester.
– Wellicht kun je handschoenen
krijgen die goedkoper zijn dan normaal.
– Hoezo dat?
– De uitverkoop die ze nu hebben.
– O ja, de uitverkoop, zei de lange
priester. Ja, dat zou kunnen schelen.
De priester met de moedervlek op
zijn neus bevoelde enkele gestreepte stropdassen op de toonbank. Ze waren
geprijsd voor 98 cent. De dikke priester keek met belangstelling om zich heen.
Na een poosje begon de lange priester met zijn vingers op de glasplaat van de
toonbank te trommelen.
– Slechte bediening, zei hij.
– Erg slecht, zei de dikke priester.
– Maar, voegde de lange priester er
gauw aan toe, ze hebben het erg druk.
– Dat is waar; dat is beslist waar. De
dikke priester was gaan zweten en knoopte zijn overjas los. Warm hier binnen,
merkte hij op.
De priester met de moedervlek op
zijn neus liep naar een andere toonbank en bekeek er zakdoeken met initialen
die waren afgeprijsd van 50 naar 29 cent. Toen ontdekte hij een driedelige
spiegel. Hij ging ervoor staan om zich van opzij te bekijken.
Eindelijk repte een jongeman in een
grijs pak zich naar hen toe. Hij glimlachte en zei – Wordt u al geholpen?
– Nog niet, zei de lange priester
een beetje kregelig. Ik zou handschoenen willen hebben.
– Handschoenen, zei de jongeman. Hm.
Eens kijken. Waaraan had u gedacht? Iets zoals u draagt?
– Nou, ik twijfel of ik weer zulke
wil of niet. Ze zijn snel versleten. Zijn hebben het niet lang gehouden.
– Ik heb hier een heel mooie grijs suède
handschoen, zei de jongeman, hij draaide zich om en haalde een paar uit een la
achter hem. Dit zijn heel mooie, zei hij. Hij legde ze voor de lange priester
op de toonbank.
De lange priester keek er even naar
en schudde zijn hoofd. – Nee, zei hij, ik denk niet dat ik zoiets wil.
– Het is een mooie uitvoering, zei
de jongeman.
– Niet voor mij, ben ik bang.
– Nou dan wellicht iets in kalfsleer? vroeg de jongeman.
– Ja, zou kunnen. Misschien iets als
die ik draag. Alleen wil ik er hebben die langer meegaan dan deze.
– Natuurlijk, mijnheer, zei de
jongeman. Uit een andere la haalde hij een zwart paar. Deze zouden u moeten
passen. Probeert u ze maar even, gewoon voor de maat.
– De lange priester deed zijn oude
handschoenen uit en probeerde de rechter van het nieuwe paar. Die was een
beetje stug, maar het kostte hem niet al te veel moeite om erin te komen.
– Die zijn mooi, merkte de dikke
priester op.
– Wat kosten deze? vroeg de lange
priester zonder acht te slaan op de dikke priester.
– Drie dollar, zei de jongeman. Met
uitverkoopkorting tweezeventig.
– Dat zijn mooie handschoenen, zei
de dikke priester.
– De lange priester voelde over het
oppervlak van de linkerhandschoen. Opeens draaide hij zich om en keek de winkel
in.
– Waar is Tim gebleven? zei hij.
Ook de dikke priester draaide zich
om en keek.
– Hoezo, hij was er zonet nog. Ik
dacht dat hij hier bij ons stond.
– Gek, zeg, dat hij weg is.
– Nee, hij was er zonet nog.
– Ver kan hij niet zijn.
– Raar.
– Hij stond daar bij die zakdoeken.
– O, daar heb je hem, zei de dikke
priester.
– Waar?
– Daar. Zie je? Daarachter bij die
kamerjassen.
– O, daar is hij. De lange priester
wendde zich weer tot de verkoper. Wat was de prijs van deze, zei u?
– Tweezeventig in de uitverkoop, zei
de verkoper. Afgeprijsd van drie dollar.
– Ik wil de andere ook even
proberen.
– O, natuurlijk, zei de verkoper en
gaf de handschoen aan.
– Dat zijn geweldig mooie
handschoenen, zei de dikke priester met bewondering. Ik moet er zelf ook al
heel lang hebben.
De lange priester strekte een paar keer
zijn handen in de nieuwe handschoenen.
– Dat past perfect, zei de verkoper.
Ze voelen nog een beetje stug aan, maar ik weet zeker dat ze precies goed
zullen zijn als ze naar uw handen zijn gaan zitten. Het is een geweldig mooie handschoen.
– Ik vind ze heel mooi, zei de dikke
priester.
De lange priester strekte zijn
vingers in de nieuwe handschoenen, waarbij hij er scheef naar keek. –
Tweezeventig, zei u? vroeg hij.
– Jawel, mijnheer. Tweezeventig. Afgeprijsd van
drie dollar tijdens onze januari-uitverkoop.
– Ze lijken van goede kwaliteit, zei de dikke
priester.
– Het zijn bijzonder fijne
handschoenen, zei de verkoper, waarbij hij van standbeen wisselde.
De lange priester hield zijn vingers
uitgestoken en keek een tijdje naar het nieuwe paar handschoenen. – Nou, zei
hij ten langen leste, dan denk ik dat ik ze wil hebben. Ik denk dat ik ze wel
wil hebben.
– Zeker, mijnheer, zei de verkoper,
en hij haalde zijn bonnenboekje uit zijn zak terwijl hij naar enkele klanten
keek die stonden te wachten. Op rekening?
– Nee, ik betaal meteen.
De dikke priester bevoelde de nieuwe
handschoenen aan de handen van de lange priester.
– Je hebt een mooi paar handschoenen
aan, zei hij zachtjes.
De verkoper maakte de kassabon en
keek verwachtingsvol op. – Dat is dan tweezeventig, zei hij.
De lange priester fronste zijn
wenkbrauwen. – En de korting voor de kerk? vroeg hij. Hoe zit het daarmee?
De verkoper keek hem verbluft aan. –
De korting voor de kerk?
– Ja, ja, zei de lange priester
ongeduldig. De tien procent korting voor de kerk.
– Een ogenblikje, mijnheer,
alstublieft, zei de verkoper. Hij draaide weg en liep door de nauwe doorgang
achter de toonbank om even te overleggen met een grijsharige man die maar bleef
knikken. De lange priester fronste zijn wenkbrauwen en trommelde met zijn
vingers op de toonbank. Toen kwam de verkoper terug en zei – Excuus, ik was
daar niet van op de hoogte. Excuus. Hij veranderde gauw wat op zijn kassabon.
Dat wordt dan tweedrieënveertig, zei hij toen hij weer omhoogkeek.
– Tweedrieënveertig, zei de lange
priester. Volgens mij zou het zelfs tweeveertig moeten zijn.
Nee, mijnheer, het spijt me,
tweedrieënveertig klopt. Tien procent van tweezeventig is zevenentwintig cent
en dat van tweezeventig afgetrokken wordt dan tweedrieënzeventig. De verkoper
liet de lange priester zijn berekening zien.
Na de cijfers te hebben bekeken,
keek de lange priester met een ietwat gefronst voorhoofd op en zei – Nou, goed
dan, goed dan. Hij pakte zijn portefeuille en telde het exacte bedrag neer.
– Wilt u de nieuwe handschoenen
meteen dragen? vroeg de verkoper. Dan doe ik de oude voor u in een zak.
De lange priester knikte slechts. De
verkoper pakte de oude handschoenen, deed ze in een zak, maakte die dicht en
gaf hem aan de lange priester. – Dank u zeer, zei hij.
Op dat moment kwam de priester met
de moedervlek op zijn neus er weer bij.
– Waar was je, Tim? vroeg de lange
priester.
De priester met de moedervlek op
zijn neus wees met zijn hoofd naar achter in de winkel.
– Gewoon daarachter, zei hij.
– Damesondergoed bekijken, hè? vroeg
de dikke priester jolig.
De lange priester schraapte zijn
keel en staarde naar de twee.
Ze liepen de winkel uit. De priester
met de moedervlek op zijn neus hield de deur open voor de andere twee. Het was
al aardig donker op straat. Ze bleven even voor de winkel staan, zonder iets te
zeggen.
Op een gegeven moment zei de lange
priester – Zeg, waar hadden we de auto staan? Toen kreeg hij in de gaten dat de
priester met de moedervlek op zijn neus doordringend naar hem stond te kijken.
Zeg, wat is er aan de hand?
– Je bef hangt eruit, zei de
priester met de moedervlek.
De lange priester keek gauw langs
zichzelf naar beneden en stopte hem in zijn vest. Toen keek hij weer op en zei
opnieuw – Nou, waar hadden we de auto staan? Zijn gezicht was helemaal rood.
– Volgens mij hebben we hem voor dat
theater bij het postkantoor gezet, zei de dikke priester.
– Precies, zei de lange priester, en
zijn gezicht kreeg zijn normale kleur terug. Precies.
– Ik ben er zo goed als zeker van
dat het daar was, zei de dikke priester.
– Ik weet het zeker, zei de lange
priester. Pertinent.
De drie jonge priesters liepen de
straat door, terwijl de mist om hen heen dichter werd. De priester met de
moedervlek op zijn neus keek ongeïnteresseerd naar de winkeletalages, met zijn
handen in de zakken van zijn overjas.
– Je hebt een mooi paar
handschoenen, zei de dikke priester. Hij pakte een sigaar en haalde het
cellofaan eraf.
De lange priester knikte alleen maar
en keek vluchtig naar zijn nieuwe paar.
– Ja, een geweldig mooi paar
handschoenen, vervolgde de dikke priester. Hij beet het uiteinde van zijn
sigaar af.
Ze liepen de straat uit en sloegen
de hoek om in de richting van het theater. Het was erg mistig en het begon te
regenen.
vertaling Len Denessen
Translated from The Selected Short
Stories of Weldon Kees, edited by Dana Gioia, by permission of the
University of Nebraska Press. Copyright © 1984 by the Estate of Weldon Kees.
________________________________
Weldon Kees (1914-1955) was dichter, journalist,
musicus, schilder, fotograaf en schrijver van korte verhalen in New York. Hoewel
hij een contract had getekend voor een roman, stopte hij met schrijven van
proza en verhuisde hij naar San Francisco, waar hij werkte als beeldend
kunstenaar en filmmaker. Op 18 juli 1955 werd zijn auto aangetroffen op de
Golden Gate Bridge. Sindsdien is hij spoorloos gebleven.
‘Mrs. Lutz’ werd voor het eerst gepubliceerd in 1937 in
het tijdschrift Prairie Schooner en ‘Three
Young Priests’ in 1940 in de Rocky
Mountain Review.