ROBERT MUSIL - HET VLIEGENPAPIER




Het vliegenpapier Tanglefoot is ongeveer zesendertig centimeter lang en eenentwintig centimeter breed; het is bestreken met een gele, giftige lijm en komt uit Canada. Als er een vlieg op gaat zitten – niet zozeer uit gulzigheid, veeleer uit gewoonte, omdat er al zoveel andere zijn –, plakt ze eerst alleen vast met de buitenste, omgebogen leden van al haar beentjes. Een heel zachte, bevreemdende gewaarwording, zo alsof wij door het donker zouden lopen en met blote voeten op iets zouden trappen dat nog niets meer is dan een weke, warme, onoverzichtelijke weerstand en toch al iets waar langzamerhand het afgrijselijk menselijke binnenvloeit, iets wat herkend wordt als een hand die daar op de een of andere manier ligt en ons met vijf steeds duidelijker wordende vingers vasthoudt.
Allemaal staan ze daar geforceerd overeind, als lijders aan ruggenmergtering die willen doen alsof er niets mis is, of als wankele oude militairen (en een beetje met O-benen, zoals wanneer je op een scherpe richel staat). Ze geven zich een houding en vergaren kracht en bezinning. Na luttele seconden zijn ze vastbesloten en beginnen, zo goed ze kunnen, te gonzen en zich af te zetten. Ze gaan zo lang door met deze woedende handeling tot vermoeidheid hen dwingt op te houden. Daarop volgt een adempauze en een nieuwe poging. Maar de tussenpozen worden steeds langer. Ze staan daar, en ik voel hoe radeloos ze zijn. Van onderen stijgen verwarrende wasems op. Als een klein hamertje tast hun tong naar buiten. Hun kop is bruin en behaard, gemaakt als van een kokosnoot; als op mensen lijkende negeridolen. Ze buigen naar voren en terug op hun vastgestrengelde beentjes, buigen door de knieën en drukken zich op, zoals mensen doen die uit alle macht proberen een te zware last in beweging te krijgen; tragischer dan zoals arbeiders het doen, reëler in de sportieve uitdrukking van uiterste inspanning dan Laokoon. En dan komt het altijd even eigenaardige ogenblik waarop de behoefte van een momentele seconde alle machtige duurzaamheidsgevoelens van het bestaan overwint. Dat is het ogenblik waarop een klimmer vanwege de pijn in zijn vingers vrijwillig de greep van zijn hand opent, waarop een verdwaalde in de sneeuw gaat liggen als een kind, waarop iemand die achtervolgd wordt blijft staan met steken in de zij. Ze houden zich niet meer met alle kracht weg van beneden, ze zakken ietwat door en zijn op dit ogenblik helemaal menselijk. Meteen worden ze op een nieuwe plek gepakt, hoger boven aan hun been, aan hun achterlijf of aan het puntje van een vleugel.
Als ze de psychische uitputting overwonnen hebben en na een poosje de strijd om het leven weer opnemen, liggen ze reeds in een ongunstige houding vast en worden hun bewegingen onnatuurlijk. Dan liggen ze met gestrekte achterbenen, steunend op hun ellebogen, terwijl ze proberen zich omhoog te heffen. Of ze zitten op de grond, zich verzettend, met uitgestrekte armen, als vrouwen die tevergeefs hun handen uit de vuisten van een man willen draaien. Of ze liggen op hun buik, kop en armen vooruit, alsof ze in volle ren zijn gevallen, en houden alleen nog maar het gezicht omhoog. Maar steeds is de vijand slechts passief en hij wint alleen maar door hun vertwijfelde, verwarde momenten. Een niets, een het trekt hen naar binnen. Zo langzaam, dat je het amper kunt volgen, en meestal met een plotselinge versnelling op het eind, wanneer de laatste innerlijke inzinking hen overvalt. Dan laten ze zich eensklaps vallen, naar voren, op hun gezicht, over hun benen heen; of zijwaarts met alle benen gestrekt van zich af; vaak ook op hun zij, terwijl ze met hun benen achterwaarts roeien. En zo liggen ze. Als neergestorte vliegtuigen die met een vleugel in de lucht wijzen. Of als gecrepeerde paarden. Of met eindeloze gebaren van vertwijfeling. Of als slapenden. De volgende dag nog wordt er soms een wakker, voelt een poosje met een been of gonst met zijn vleugel. Soms zet zo’n beweging zich voort over het hele veld, dan zinken ze alle nog wat dieper in hun dood. En alleen aan de zijkant van hun lijf, in de buurt van de beeninplant, hebben ze een of ander heel klein, glinsterend orgaan. Dat leeft nog lang. Het gaat open en dicht, zonder vergrootglas kun je het niet aanwijzen. Het ziet er uit als een piepklein mensenoog dat onophoudelijk open gaat en weer sluit.

vertaling Huub Beurskens 

 ______________________________
        Dit is een herziene vertaling. De eerste versie verscheen, samen met de vertaling van 'Die Affeninsel' in De Revisor, jaargang 3, 1976. Robert Musil (1880 - 1942) publiceerde 'Das Fliegenpapier' in 1913 onder de titel 'Römischer Sommer' in een tijdschrift; in 1936 verscheen het in de verhalenbundel Nachlass zu Lebzeiten. Zie ook de vertaling van 'Die Affeninsel'.