Vertaald uit het Frans en
ingeleid door Laurens Vancrevel.
Met een portret van de dichter door
Toyen.
Benjamin
Péret (1899-1959), de even vermaarde als verguisde Franse meester van de
bijtende humor, was als surrealist een onvoorwaardelijke revolutionair, zowel
in de poëzie als in de politiek. ‘Van dat brood eet ik niet’ is de beroemdste
regel uit zijn werk geworden; het is de titel van zijn bundel satirische
politieke gedichten uit de jaren dertig van de vorige eeuw, waarin hij geen
heilig huisje en geen nationale grootheid spaarde.
In 1936-’37 nam hij deel aan de strijd
van de Internationale Brigades bij de republikeinen in de Spaanse Burgeroorlog
tegen de fascisten; terug in Parijs was hij betrokken bij de acties van de
Trotskistische Internationale, ook toen hij in 1939 werd opgeroepen als
dienstplichtig soldaat; hij werd daarvoor in 1940 als staatsgevaarlijk
veroordeeld tot gevangenisstraf en opgesloten in Rennes. Maar vlak voor de
komst van de Duitse bezettingsmacht werden alle politieke gevangenen daar
vrijgelaten. Péret wist uit te wijken naar het niet-bezette deel van Frankrijk,
en wachtte in Marseille op de mogelijkheid om naar Amerika te vluchten. Hij
verkreeg een visum voor Mexico en verbleef daar als politiek vluchteling van
1941 tot 1948. Hij maakte zich in 1945 voorgoed gehaat bij het Franse literaire
establishment toen hij in een pamflet de Franse verzetspoëzie veroordeelde als
een nationalistische schandvlek op de poëzie.
De hier vertaalde gedichten werden door
Péret enkele weken voor zijn plotselinge dood op 18 september 1959 geschreven. Pérets
werk werd – en wordt ook nu – internationaal bewonderd door progressieve
dichters en schrijvers, maar nog steeds wordt het door de gevestigde literaire
wereld vrijwel doodgezwegen. Zijn verzameld werk is in zeven delen uitgegeven
(1969-1995). In Nederlandse vertaling verschenen van Péret ‘Op het veld van eer’
(proza) en ‘Het grote spel’ (poëzie). C. Buddingh’ schreef een indrukwekkende ‘Ode
aan Benjamin Péret’. – L.V.
Net op tijd
Wanneer ik lol heb
als de barometer
op storm staat
braad ik woordenboeken bruin
om de inhoud ervan
beter in me te kunnen opnemen
en ik zaai
wiskundige verhandelingen rond
opdat mettertijd
hun wilde bloemen
zullen stralen in mijn tuin
in de vorm van vergelijkingen
Als er regen valt
zoals een kat
die zijn evenwicht verloor
op het raamkozijn
van de zesde verdieping
snijd ik de smerissen
in kleine stukjes
om de kippen
mee te voeren
en soms
heb ik daar lol in
Bij zonsopkomst
wanneer de vissen
rondspartelen
met veel lawaai
van afgetrapte schoenen
die over de vloer sloffen
roep ik om hulp
en vermorzel ik de violen
die Genade piepen
maar
geen genade voor violen
anders verveel ik me
als een boom
die door geen wind
bewogen wordt
en geef ik
vliegen te eten
aan de huismeester
*
Teken des tijds
Midden op straat als hoorngeschal
hangen de onovergankelijke werkwoorden
rond
verzonken in de slaperigheid van
grotten
die zo lang al zijn verlaten dat de schedels
van hun laatste bewoners
gebruikt zijn voor de fabricage van het
papier waarop ik schrijf
terwijl ik met een woeste vuist
een berg verbitterde kiezels vermorzel
die maar niet ophouden te kermen over
hun lot
zelfs nadat ze al tot een windje zijn
gereduceerd
dat links en rechts heftige niesbuien
rondstrooit
kunstig gevormd
en leniger dan een arabische navel
die de zon, pas ondergegaan en al in
slaap,
groet met een melkzoete stem bevend van
hartstocht
die wordt betuigd aan een paar platte
weke rotsen
waarvan het bovenlijf zich opricht met
een zo lange zucht
dat je moet denken aan een
goederentrein
en tegelijk zo enorm dat het op de
tweede kamer lijkt tijdens een debat
een zucht onderbroken door tromgeroffel
en schorre kreten van dol geworden
tafels
die zijn slaags geraakt met de
natuurwetten
nog onverdraagzamer dan een wagonlading
met in twee kleuren geverfde jezuïeten
de ene kleur stelt de zichtbare wereld
voor
en de andere wat ze de heilige geest
noemen
waarvan de rottingslucht van planten
niemand zal ontgaan
planten bestemd voor het vormen van
humusaarde
die door een plotselinge overstroming
wordt weggespoeld
zoals een dief die een juwelenkistje
heeft bemachtigd
en ongemerkt verdwijnt
in de holte van zijn hand zoals een
uitgedoofde lampion
*
Met je handen
in je zakken
Aarzel niet dan zie je de levenslijn
van brood dat over zijn volle lengte is
opengesneden
Die is een diep dal waardoor een beek
van zure melk stroomt
deze stroom neemt duizenden vleugeltjes
mee
die onophoudelijk fladderen om het
water woedend te maken
maar nee het water lacht als een bewonderend
gefluit
vanuit het hart van Chicago dat bestemd
is
voor een naakt meisje dat zichzelf
bekijkt in haar spiegel
die luid applaudisseert
en een vliegende vis die om haar heen
draait
heeft veel kritiek op haar
Je rechteroog concentreert de hele zee
en zijn zout dat glinstert in de zon
terwijl het andere oog de herfst
aankondigt
Hoor je het rijpe fruit op de grond
vallen
met het geluid van een onverdiende
oorvijg
Wat zal de aarde ervan zeggen
En je rechterborst die is als een
kanonschot
afgeschoten ter ere van de wilde eenden
die wegvliegen in je bloed
terwijl je linkerborst zich de
grenspaal herinnert
die hem zo lang beroofd heeft van
strelingen
van de opkomende zon
die ritselt onder zijn parasolletje met
een transatlantisch kleurtje
dat onderdak verleent aan schuiten met
vier masten
aan tandklachten van een gehakkelde
zaag
en aan knipoogjes van verstandhouding
zoals open brandkasten
gevuld door het milde windje
met opgeloste raadsels
© Association des amis de Benjamin Péret,
Paris