Albumblad voor H.H. ter Balkt
De
lang vergeten verte tegemoet –
zal
ik in de woestijn moeten versmachten,
of
blijkt pas dan waartoe ik steeds bij machte
geweest
ben (maar ik wist het niet zo goed,
het
water was te koud, ik trok mijn voet
terug
en ik beperkte mijn gedachten,
ik
bleef aan deze tafel zitten wachten
tot
er iets op verscheen wat ertoe doet)?
Ik
heb geen keus meer, ik ben weggejaagd –
misschien
vind ik de graal met moeite en pijn,
en
zal ik als ik op mijn eigen bel
gedrukt
heb, en wanneer ik desgevraagd
mij
voorstel, heel misschien weer welkom zijn –
God
ben ik al voorbij, de hemel en de hel.
Albumblad voor Bart Meuleman
Voorovergebogen,
schrobbend het zwart,
maak
ik wat eerst nog schoon was óók nog vuil.
Misschien
dat ik als ik erover huil
een
mooi patroon laat zien, dat voor mijn part
de
spiegel van mijn innerlijk, mijn hart
der
harten heten mag. In die moordkuil
houdt
zich een dubieus orakel schuil
met
twee adviezen voor een nieuwe start,
waarvan
er een funest is, meestal dat
wat
je het eerste ziet – je denkt niet door,
zodat
je de verkeerde kant op gaat.
Inschrijven
dagelijks. Het Smalle Pad.
De
christelijke kleuterschool. Daarvóór
het
eindpunt van mijn tram. Ik ben te laat.
Albumblad voor André Verbart
Van
oudsher zijn schrijvers in woorden al
verwikkeld
en verward. Wie maakt me los?
vraagt
de gestrikte haas aan Rein de vos,
die
wel een beetje bang is voor de val,
maar
die toch ook moet eten. Berg en dal
zijn
overdekt met een licht ruisend bos;
het
verre draven van het zwarte ros
verdrinkt
daarin, totdat het hoorngeschal
de
groene jager aan het rode dier
verraadt.
Dat geeft de haas respijt:
zijn
leven trekt aan hem voorbij, de haken
die
hij geslagen heeft voordat hij hier
moest
hangen; hij heeft nog een hele tijd
om
er iets ingewikkelds van te maken.
Albumblad voor Eva Gerlach
Een
glans als van duizend nieuwe fornuizen
verhindert
dat hij leest wat zij hem schrijft.
Hij
wil dat dat in eeuwigheid zo blijft,
hij
wil nog lang niet denken aan verhuizen,
aan
omgangsregelingen, aan het suizen
dat
de hardvochtigste tot wanhoop drijft
omdat
het hem een egoïsme aanwrijft
dat
hij nog niet herkent: verwarmingsbuizen
zingen
hem toe – hun aanslaan moet wel komen
doordat
de pitjes lager zijn gezet,
al
kan hun straling daar niet tegenop.
Hij
zoekt zijn toevlucht in zijn zoete dromen,
hij
waadt door weinig warmte naar het bed,
door
duizend nieuwe brieven in een prop.
Albumblad voor Anne Vegter
Ik
bruinde, ik zonde en er brak een tijd aan.
Die
moest ik doden – ik had geen idee
op
wiens gezag, waartoe en zelfs waarmee.
Zo
sleepte hij zich voort, en bleef pas staan
toen
hij was afgelost. Wie op zijn baan
terug
zou kijken, zag de zon, de zee,
de
duinen en het Bergje, wat kleinvee
tussen
de tuunwoaltjes – zijn blik zou gaan
tot
bij die jongen, die parnassia
en
zeedistel botaniseert, die trommel
waarin
hij ze in hun volle lengte vlijt –
en
vele tijden later, in een la
verdwaald
tussen onschatbare oude rommel,
gaf
ik pas gratie aan deze ene tijd.
Albumblad voor Miek Zwamborn
En
met triomf van schieten (zwarte zonnen)
bannen
wij dufheid en verveling uit.
Eerst
de aardfonteinen, later het geluid –
je
ziet, er is iets ongehoords begonnen,
iets
als de rol van honderdduizend tonnen
die
van de brug af komen, niemand die ze stuit,
in
de oren eerst de donder, dan de fluit
die
aangeeft: het gehoor is overwonnen.
Ben
ik dan dood? Dat is niet te geloven –
dan
zou ik niet beseffen wat ik mis.
Denk
jij van mij dat ik de klap te boven
kan
komen, dat het ergste wat er is
iets
moois kan baren – dat een blinde en dove
triomfen
viert in stilte en duisternis?
Albumblad voor Margreet Schouwenaar
Zegeningen
en snoeimessen op zak,
zo
zeg ik tegen jou: raak me niet aan –
je
bent daarbij al eens te ver gegaan,
de
geest is willig maar het vlees is zwak,
het
vlees waar ooit een man een lans in stak,
één
vlees, waarin wij allebei bestaan,
al
was jij bijna dood door godsdienstwaan
en
ik al helemaal. En toen ik sprak
van
mensen die niet weten wat ze doen,
dacht
ik aan steniging én aan het kruis,
aan
straffen van Romeinen én van Joden.
Maar
ik ben niet zo lijdzaam meer als toen:
Judas
zal eeuwig branden, jij blijft kuis,
in
deze dood zijn liefde én haat verboden.
Albumblad voor Peter Ghyssaert
Er
was een vlucht van stemmen vóór mij uit
en
ook beneden, boven en opzij –
een
grote stilte liet ik achter mij.
Ik
kroop door al die stemmen in de huid
van
een koorcomponist die al zijn kruit
verschoten
heeft – eindelijk is hij vrij
om
deel te zijn van veel en velerlei
zonder
te roven: zelf is hij de buit
van
de eeuwig eendere muziek der sferen,
die
elke tel verandert. Mijn houvast
had
ik verloren, maar ik wist: mijn baan
was
een ellips, ik moest en zou terugkeren
naar
de disharmonie die bij mij past –
of
jij daar zingt of zwijgt, jij zult daar staan.
Albumblad voor Rozalie Hirs
Met
een knalrood ongepast strak truitje aan
loop
jij van mij vandaan. Het is niet waar –
je
bent er nog, of weer; ik loop gevaar
dat
ik je bij je terugkomst niet zie staan
tussen
die groene vlekken, dat een waan
mij
overmant, omdat ik mij blindstaar
op
elke toespeling, elk klein gebaar
dat
mogelijk de kant op blijkt te gaan
van
de verwoesting van ons broos geluk.
Daar
ben je dan. Of ben je het niet echt?
Zit
er iets in je hoofd wat daar niet hoort?
Eén
woord te veel – daar valt mijn leven stuk,
je
bent niet meer; ook al praat je alles recht
ben
jij mij voor – je hebt jezelf vermoord.
Albumblad voor Hélène Gelèns
Hoorde
ik het mijzelf zeggen in een droom
of
heb ik het ontleend aan mijn lectuur?
Niets
kan mij minder schelen: op den duur
wordt
alles meegenomen in een stroom
die
uitkomt in mijn ketel, en als stoom
op
een speciaal voor mij gestolen vuur
een
zaag aandrijft, waarmee ik op den duur
de
val veroorzaak van de wereldboom
en
alle dingen weer opnieuw beginnen,
maar
hopelijk niet met hetzelfde mijn
en
dijn. Zo hoop ik ooit jouw hart te winnen,
geloof
ik dat ik jou ooit waard zal zijn
en
in de gloed waarmee we elkaar beminnen
herinner
ik me niets van deze pijn.
Albumblad voor Kreek Daey Ouwens
Aan
haar hand, aan haar vinger, glinstert goud.
Als
zij mij wenkt, dan valt mijn kop eraf.
Misschien
is dat maar beter, want wie gaf
die
ring aan haar? Iemand van wie ze houdt
en
die mij als een ondermens beschouwt
die
goed genoeg is om zijn eigen graf
te
graven, en vervolgens nog te laf
is
voor een confrontatie? ’k Heb het koud:
ik
zwem in zee, het was een grote vis
waarop
ik dacht te wonen, en het vuur
waarmee
mijn liefde brandde heeft het beest
wakker
gemaakt. Alles wat er nog is
drijft
om mij heen; in minder dan een uur
zijn
duizend dingen (en dit ene) er geweest.
Albumblad voor Anneke Brassinga
Iets
onvergelijkelijks bij te dragen
kan
al niet meer: te weinig onbegrip.
Nooit
is het goed en altijd kijk je sip,
of
je nou doet alsof je wat wilt vragen
of
alles aan mij overlaat. De wagen,
de
fiets, de trein, het vliegtuig en het schip
brengen
niets over mijn granieten lip:
wie
mij verleidt, laat alles in het vage
op
alles na waar ik het mee moet stellen.
Het
is geen kunst als ik het zo al snap
en
als ik er te dom voor ben, dan komt
er
wel een ogenblik dat mij de schellen
van
de ogen vallen – in die wetenschap
is
elke vergelijking opgesomd.
______________________________
Zie voor Jan Kuijper ook http://magazinehetmoment.blogspot.nl/2014/03/jan-kuijper-xenogrammen.html