JAN KUIJPER - AANMATIGINGEN



Albumblad voor H.H. ter Balkt


De lang vergeten verte tegemoet –
zal ik in de woestijn moeten versmachten,
of blijkt pas dan waartoe ik steeds bij machte
geweest ben (maar ik wist het niet zo goed,
het water was te koud, ik trok mijn voet
terug en ik beperkte mijn gedachten,
ik bleef aan deze tafel zitten wachten
tot er iets op verscheen wat ertoe doet)?

Ik heb geen keus meer, ik ben weggejaagd –
misschien vind ik de graal met moeite en pijn,
en zal ik als ik op mijn eigen bel
gedrukt heb, en wanneer ik desgevraagd
mij voorstel, heel misschien weer welkom zijn –
God ben ik al voorbij, de hemel en de hel.



Albumblad voor Bart Meuleman


Voorovergebogen, schrobbend het zwart,
maak ik wat eerst nog schoon was óók nog vuil.
Misschien dat ik als ik erover huil
een mooi patroon laat zien, dat voor mijn part
de spiegel van mijn innerlijk, mijn hart
der harten heten mag. In die moordkuil
houdt zich een dubieus orakel schuil
met twee adviezen voor een nieuwe start,

waarvan er een funest is, meestal dat
wat je het eerste ziet – je denkt niet door,
zodat je de verkeerde kant op gaat.
Inschrijven dagelijks. Het Smalle Pad.
De christelijke kleuterschool. Daarvóór
het eindpunt van mijn tram. Ik ben te laat.



Albumblad voor André Verbart


Van oudsher zijn schrijvers in woorden al
verwikkeld en verward. Wie maakt me los?
vraagt de gestrikte haas aan Rein de vos,
die wel een beetje bang is voor de val,
maar die toch ook moet eten. Berg en dal
zijn overdekt met een licht ruisend bos;
het verre draven van het zwarte ros
verdrinkt daarin, totdat het hoorngeschal

de groene jager aan het rode dier
verraadt. Dat geeft de haas respijt:
zijn leven trekt aan hem voorbij, de haken
die hij geslagen heeft voordat hij hier
moest hangen; hij heeft nog een hele tijd
om er iets ingewikkelds van te maken.



Albumblad voor Eva Gerlach


Een glans als van duizend nieuwe fornuizen
verhindert dat hij leest wat zij hem schrijft.
Hij  wil dat dat in eeuwigheid zo blijft,
hij wil nog lang niet denken aan verhuizen,
aan omgangsregelingen, aan het suizen
dat de hardvochtigste tot wanhoop drijft
omdat het hem een egoïsme aanwrijft
dat hij nog niet herkent: verwarmingsbuizen

zingen hem toe – hun aanslaan moet wel komen
doordat de pitjes lager zijn gezet,
al kan hun straling daar niet tegenop.
Hij zoekt zijn toevlucht in zijn zoete dromen,
hij waadt door weinig warmte naar het bed,
door duizend nieuwe brieven in een prop.



Albumblad voor Anne Vegter


Ik bruinde, ik zonde en er brak een tijd aan.
Die moest ik doden – ik had geen idee
op wiens gezag, waartoe en zelfs waarmee.
Zo sleepte hij zich voort, en bleef pas staan
toen hij was afgelost. Wie op zijn baan
terug zou kijken, zag de zon, de zee,
de duinen en het Bergje, wat kleinvee
tussen de tuunwoaltjes – zijn blik zou gaan

tot bij die jongen, die parnassia
en zeedistel botaniseert, die trommel
waarin hij ze in hun volle lengte vlijt –
en vele tijden later, in een la
verdwaald tussen onschatbare oude rommel,
gaf ik pas gratie aan deze ene tijd.



Albumblad voor Miek Zwamborn


En met triomf van schieten (zwarte zonnen)
bannen wij dufheid en verveling uit.
Eerst de aardfonteinen, later het geluid –
je ziet, er is iets ongehoords begonnen,
iets als de rol van honderdduizend tonnen
die van de brug af komen, niemand die ze stuit,
in de oren eerst de donder, dan de fluit
die aangeeft: het gehoor is overwonnen.

Ben ik dan dood? Dat is niet te geloven –
dan zou ik niet beseffen wat ik mis.
Denk jij van mij dat ik de klap te boven
kan komen, dat het ergste wat er is
iets moois kan baren – dat een blinde en dove
triomfen viert in stilte en duisternis?



Albumblad voor Margreet Schouwenaar


Zegeningen en snoeimessen op zak,
zo zeg ik tegen jou: raak me niet aan –
je bent daarbij al eens te ver gegaan,
de geest is willig maar het vlees is zwak,
het vlees waar ooit een man een lans in stak,
één vlees, waarin wij allebei bestaan,
al was jij bijna dood door godsdienstwaan
en ik al helemaal. En toen ik sprak

van mensen die niet weten wat ze doen,
dacht ik aan steniging én aan het kruis,
aan straffen van Romeinen én van Joden.
Maar ik ben niet zo lijdzaam meer als toen:
Judas zal eeuwig branden, jij blijft kuis,
in deze dood zijn liefde én haat verboden.



Albumblad voor Peter Ghyssaert


Er was een vlucht van stemmen vóór mij uit
en ook beneden, boven en opzij –
een grote stilte liet ik achter mij.
Ik kroop door al die stemmen in de huid
van een koorcomponist die al zijn kruit
verschoten heeft – eindelijk is hij vrij
om deel te zijn van veel en velerlei
zonder te roven: zelf is hij de buit

van de eeuwig eendere muziek der sferen,
die elke tel verandert. Mijn houvast
had ik verloren, maar ik wist: mijn baan
was een ellips, ik moest en zou terugkeren
naar de disharmonie die bij mij past –
of jij daar zingt of zwijgt, jij zult daar staan.



Albumblad voor Rozalie Hirs


Met een knalrood ongepast strak truitje aan
loop jij van mij vandaan. Het is niet waar –
je bent er nog, of weer; ik loop gevaar
dat ik je bij je terugkomst niet zie staan
tussen die groene vlekken, dat een waan
mij overmant, omdat ik mij blindstaar
op elke toespeling, elk klein gebaar
dat mogelijk de kant op blijkt te gaan

van de verwoesting van ons broos geluk.
Daar ben je dan. Of ben je het niet echt?
Zit er iets in je hoofd wat daar niet hoort?
Eén woord te veel – daar valt mijn leven stuk,
je bent niet meer; ook al praat je alles recht
ben jij mij voor – je hebt jezelf vermoord.



Albumblad voor Hélène Gelèns


Hoorde ik het mijzelf zeggen in een droom
of heb ik het ontleend aan mijn lectuur?
Niets kan mij minder schelen: op den duur
wordt alles meegenomen in een stroom
die uitkomt in mijn ketel, en als stoom
op een speciaal voor mij gestolen vuur
een zaag aandrijft, waarmee ik op den duur
de val veroorzaak van de wereldboom

en alle dingen weer opnieuw beginnen,
maar hopelijk niet met hetzelfde mijn
en dijn. Zo hoop ik ooit jouw hart te winnen,
geloof ik dat ik jou ooit waard zal zijn
en in de gloed waarmee we elkaar beminnen
herinner ik me niets van deze pijn.



Albumblad voor Kreek Daey Ouwens


Aan haar hand, aan haar vinger, glinstert goud.
Als zij mij wenkt, dan valt mijn kop eraf.
Misschien is dat maar beter, want wie gaf
die ring aan haar? Iemand van wie ze houdt
en die mij als een ondermens beschouwt
die goed genoeg is om zijn eigen graf
te graven, en vervolgens nog te laf
is voor een confrontatie? ’k Heb het koud:

ik zwem in zee, het was een grote vis
waarop ik dacht te wonen, en het vuur
waarmee mijn liefde brandde heeft het beest
wakker gemaakt. Alles wat er nog is
drijft om mij heen; in minder dan een uur
zijn duizend dingen (en dit ene) er geweest.



Albumblad voor Anneke Brassinga


Iets onvergelijkelijks bij te dragen
kan al niet meer: te weinig onbegrip.
Nooit is het goed en altijd kijk je sip,
of je nou doet alsof je wat wilt vragen
of alles aan mij overlaat. De wagen,
de fiets, de trein, het vliegtuig en het schip
brengen niets over mijn granieten lip:
wie mij verleidt, laat alles in het vage

op alles na waar ik het mee moet stellen.
Het is geen kunst als ik het zo al snap
en als ik er te dom voor ben, dan komt
er wel een ogenblik dat mij de schellen
van de ogen vallen – in die wetenschap
is elke vergelijking opgesomd.


 ______________________________
        Zie voor Jan Kuijper ook http://magazinehetmoment.blogspot.nl/2014/03/jan-kuijper-xenogrammen.html