Maya vaasschildering (detail) |
TOELICHTING
Popol
Vuh is
de titel van het oude epos van de Quiché-indianen (spreek uit: Ki-tsjé), één
van de vele Mayavolkeren in het huidige Guatemala. ‘Popol Vuh’ betekent in de
Quichétaal ‘boek van de raad’, dat wil zeggen: boek van de raad van
priester-koningen. Het bestaat uit scheppingsverhalen, mythologische verhalen
en annalen van het Quiché-rijk.
De
Quiché-Maya’s vormden tussen circa 500 v.C. en de Spaanse Conquista een machtig rijk met vele vazalstaten, verspreid over het
huidige Guatemala, Honduras en Zuid-Mexico. Bij de bloedige verovering van hun
rijk in 1524 door de Spaanse kolonisatoren werd hun grote hoofdstad Utatlán in
brand gestoken en met de grond gelijk gemaakt; de twee priester-koningen werden
opgehangen. De in het koninklijk paleis bewaarde kronieken van het rijk, die Popol Vuh heetten en die waren
opgetekend in het Maya-beeldschrift met gedetailleerde schilderingen, gingen
daarbij ook in vlammen op.
Omstreeks
1550 heeft een ontwikkelde Quiché-Indiaan, die het Latijnse alfabet kende en
die blijkbaar de verloren gegane boeken goed had gekend, de inhoud daarvan uit
zijn herinnering opgeschreven, ongetwijfeld in het grootste geheim, want de
Spaanse missionarissen vernietigden toen nog steeds alle ‘afgoderij’ van de
Indianen. Zijn manuscript werd door Quichéstamhoofden in Chichicastenango bewaard
– de stad waarheen de vluchtelingen uit Utatlán waren uitgeweken.
Het
manuscript werd ruim anderhalve eeuw later ontdekt door de Dominicaner pastoor
Francisco Ximénez, die de Quichécultuur bewonderde en die het vertrouwen had
weten te winnen van de stamhoofden. Ximénez was diep onder de indruk van het
boek en heeft de Quichétekst gekopieerd en in het Spaans vertaald. Zijn
manuscripten bleven bewaard in het Dominicaner klooster en na de liberale
revolutie van Guatemala in de universiteitsbibliotheek.
Deze
transcriptie kwam in handen van oudheidkundige onderzoekers in de negentiende eeuw.
Vanaf 1853 zijn er verschillende vertalingen van de Popol Vuh verschenen, eerst in het Duits, Engels, Frans en Spaans,
vergezeld van felle polemieken over de juiste interpretatie van de oorspronkelijke
tekst. In 1947 publiceerde de Mexicaanse geleerde Adrián Recinos een nieuwe
Spaanse vertaling, die sindsdien algemeen wordt beschouwd als de meest
betrouwbare weergave. Zijn vertaling is daarna her-vertaald in vele andere
talen; zij vormt ook de basis voor de bijgaande vertaling van het verhaal van
Ixquic.
‘Het
verhaal van Ixquic’ maakt deel uit van een reeks verhalen over de strijd tussen
mythologische helden uit de ‘oertijd’ met de heersers van de onderwereld, die Xibalbá heet (spreek uit: Sji-balbá), wat
‘Demonenrijk’ betekent. De helden Hun-Hunahpú
en Vucub-Hunahpú (de namen van de
Mayakalenderdagen 1-Jager en 7-Jager) zijn hartstochtelijke balspelers. Het
lawaai dat de zware rubberen bal op de grond veroorzaakt wekt de ergernis op
van de heersers van Xibalbá, Hun-Camé en Vucub-Camé geheten (wat wil zeggen: de
kalenderdagen 1-Dood en 7-Dood) en dezen besluiten de helden te gaan doden. Na
tal van beproevingen worden zij ten slotte ritueel geofferd; het hoofd van één
van hen wordt afgesneden en in een boom gezet. Maar door een wonder verandert
het hoofd onmiddellijk in een vrucht die niet is te onderscheiden van de
overige vruchten. De heersers vaardigen onmiddellijk het verbod uit om onder de
boom te komen en om de vruchten te plukken. Daarna begint het verhaal van
Ixquic (spreek uit: Iesj-kiek; het betekent ‘vrouwenbloed’).
***
‘Vandaag zal het einde zijn van jullie dagen.
Nu zullen jullie sterven. Jullie zullen worden vernietigd, wij maken jullie tot
mootjes en jullie nagedachtenis zal hier onbekend blijven. Jullie zullen
geofferd worden,’ zeiden Hun-Camé en Vucub-Camé.
Vervolgens offerden zij hen en begroeven hen
in de Pucbal-Chah, die zo heette. Alvorens hen te begraven sneden zij het hoofd
van Hun-Hunahpú af, en begroeven de oudste broer bij de jongste broer.
‘Pak
het hoofd en zet dat in die boom die bij de weg is gezaaid,’ zeiden Hun-Camé en
Vucub-Camé. En toen zij weggegaan waren om het hoofd in de boom te zetten,
kreeg die boom meteen volop vruchten, terwijl die nooit vrucht had gedragen
voordat zij het hoofd van Hun-Hunahpú tussen zijn takken hadden gezet. En die
bekervrucht noemen wij heden het hoofd van Hun-Hunahpú, zoals men zegt.
Met verbazing bekeken Hun-Camé en Vucub-Camé
de vrucht van de boom. De ronde vruchten zaten overal; maar het hoofd van
Hun-Hunahpú was er niet van te onderscheiden; dat was een vrucht die gelijk was
aan de overige vruchten van de bekerboom. Zo verscheen dat voor alle lieden van
Xibalbá toen zij kwamen om die te bekijken.
Naar
hun oordeel was de aard van deze boom wonderbaarlijk, wegens wat er gebeurd was
nadat zij het hoofd van Hun-Hunahpú tussen de takken hadden gezet. En de Heren
van Xibalbá verordonneerden: ‘Niemand mag die vruchten plukken! Niemand mag
onder die boom gaan zitten!’ zieden zij, en zo beschikten zij om dat te
verbieden voor alle lieden van Xibalbá.
Het
hoofd van Hun-Hunahpú is niet meer gezien, want het was hetzelfde geworden als
de vrucht van de boom die bekerboom heet. Evenwel, een meisje hoorde die
wonderbaarlijke geschiedenis. Het gerucht kwam een maagd ter ore, de dochter
van een Heer. De naam van de vader was Cuchumaquic en die van de maagd Ixquic.
Toen
zij de geschiedenis hoorde van de vruchten van de boom, haar verteld door haar
vader, bleef zij verbaasd over wat zij gehoord had.
‘Waarom
zou ik niet die boom gaan aanschouwen waarover zij vertellen?’ riep de jonge
vrouw uit. ‘Die vruchten waarover ik hoor spreken moeten vast heel lekker
zijn.’ Vervolgens ging zij op pad, helemaal alleen, en kwam bij de voet van de
boom die gezaaid was in Pucbal-Chah.
‘Ach!’
riep zij uit, ‘wat voor vruchten draagt deze boom? Is het niet wonderbaarlijk
om te zien hoe vol vruchten hij hangt? Moet ik sterven, zal ik mij te gronde
richten als ik er een van pluk?’ zei de maagd.
Toen
sprak de schedel die tussen de takken van de boom zat, en hij zei: ‘Wat wil je
precies? Deze ronde dingen waarmee de takken van de boom vol hangen zijn niets
anders dan schedels.’ Zo sprak het hoofd van Hun-Hunahpú, zich wendend tot de
jonge vrouw. ‘Wil je er misschien eentje?’ voegde hij er aan toe.
‘Ja,
ik wil ze,’ antwoordde de maagd.
‘Heel
goed,’ zei de schedel. ‘Steek je rechterhand maar naar hier uit.’
‘Goed,’
zei de jonge vrouw daarop, en haar rechterhand omhoog houdend, stak zij die in
de richting van de schedel.
Op
dat moment spuwde de schedel een straaltje speeksel dat recht in de handpalm
van de maagd terecht kwam. Ze keek snel en met aandacht naar haar handpalm,
maar er zat geen speeksel van de schedel meer op haar hand.
‘In mijn speeksel en mijn slijm heb ik je mijn
nakomelingschap gegeven. Nu zit er niets meer in mijn hoofd, nu is het niets
anders meer dan een schedel zonder vlees. Zo is het hoofd van de grote prinsen,
het vlees is het enige dat hun een schoon uiterlijk verleent. En als ze
sterven, zijn de mensen vol angst wegens de beenderen. Zo is ook de aard van de
kinderen, die zijn als speeksel en slijm, ook al zijn zij de kinderen van een
Heer, van een wijs man of van een redenaar. Hun aard gaat niet verloren wanneer
zij heen gaan, maar wordt overgeërfd; het beeld van de Heer, van de wijze of de
redenaar dooft niet uit noch verdwijnt, maar die laten zij na aan hun kinderen
en aan de kinderen die dezen verwekken. Dat nu heb ik gedaan met jou. Ga daarom
weer omhoog naar het oppervlak van de aarde, opdat je niet zult sterven.
Vertrouw op mijn woord dat het zo zal zijn,’ zei het hoofd van Hun-Hunahpú en
van Vucub-Hunahpú.
En
alles, wat zij zo doeltreffend hadden verricht, was gedaan volgens de opdracht
van Huracán, Chipi-Caculhá en Raxa-Caculhá.
Vervolgens
ging de maagd weer terug naar haar huis nadat al die aanwijzingen waren
gegeven, en zij onmiddellijk zwanger was geworden van kinderen in haar buik
door de uitwerking van het speeksel alleen. En zo werden Hunahpú en Ixbalanqué
verwekt.
De
jonge vrouw kwam dus thuis en na verloop van zes maanden werd haar toestand
opgemerkt door haar vader, die Cuchumaquic heette. Terstond werd het geheim van
de jonge vrouw ontdekt door de vader, toen hij zag dat ze een kind verwachtte.
Daarna
kwamen alle Heren Hun-Camé en Vucub-Camé in beraadslaging bijeen met
Cuchumaquic.
‘Mijn
dochter is zwanger gemaakt, Heren; ze is onteerd,’ riep Cuchumaquic uit toen
hij voor de Heren verscheen.
‘Dat
is goed,’ zeiden dezen. ‘Dwing haar om de waarheid te vertellen, en als zij
weigert te spreken, straf haar dan; laten ze haar dan ver van hier voeren om
haar te offeren.’
‘Heel
goed, geachte Heren,’ antwoordde hij. Vervolgens ondervroeg hij zijn dochter.
‘Van wie is het kind dat je in je buik draagt, mijn dochter?’ En zij
antwoordde: ‘Ik verwacht geen kind, heer vader, ik heb nog geen man gekend.’
‘Dat
is goed,’ antwoordde hij. ‘Je bent beslist een hoer. Neem haar mee om haar te
offeren, heren Ahpop Achih; breng mij dan haar hart in een beker en ga vandaag
nog terug naar de Heren,’ zei hij tot de uilen.
De
vier boodschappers namen de beker en gingen op weg met de jonge vrouw in hun
armen, en ze namen ook het vuurstenen mes mee om haar te offeren.
En
zij sprak tot hen: ‘Het is niet mogelijk dat jullie mij gaan doden, ach,
boodschappers, want het is geen eerloosheid die ik draag in mijn buik, maar
slechts dat wat verwekt werd toen ik het hoofd van Hun-Hunahpú bewonderde dat
in Pucbal-Chah was. Dus daarom mogen jullie mij niet offeren, ach
boodschappers!’ zei de jonge vrouw, zich tot hen wendend.
‘En
wat stoppen wij dan [in de beker] in plaats van jouw hart? Door jouw vader is
ons gezegd: “Breng mij haar hart, ga terug naar de Heren, vervult jullie
plicht, verricht samen het werk, doe het meteen in de beker, doe haar hart op
de bodem van de beker.” Heeft hij niet zo tot ons gesproken? Wij zouden best
willen dat je niet zou sterven,’ zeiden de boodschappers.
‘Heel
goed, maar mijn hart behoort hun niet toe. Evenmin moet dit jullie woonplaats
zijn, noch zouden jullie moeten toestaan dat zij jullie verplichten om mensen
te doden. Daarna zullen zij de werkelijke misdadigers zijn, en vervolgens zal
ik Hun-Camé en Vucub-Camé de les leren. Zo dus zal het bloed en alleen maar het
bloed aan hun worden gegeven. Evenmin kan het zo zijn dat mijn hart zal worden
verbrand in hun aanwezigheid. Neem het sap van deze boom,’ zei de maagd.
Rood
sap welde op uit de boom, droop in de beker, en vervolgens nam het de vorm van
een glanzende bol aan, gemaakt van het sap dat welde uit die dieprode boom.
Gelijkend op bloed kwam het sap uit de boom, werkelijk bloed nabootsend. Daarna
stolde het bloed ofwel het sap van de rode boom, en werd het bedekt met een
heel vurige korst zoals bloed dat in een beker klontert, terwijl de boom
glansde door het werk van de maagd. Hij heette Rode Karmijnboom, maar vanaf die
tijd kreeg hij de naam Bloedboom, omdat zijn sap het Bloed heet.
‘Daar
ginds op aarde zullen jullie geliefd zijn en zullen jullie krijgen wat jullie
toekomt,’ zei de jonge vrouw tot de uilen.
‘Dat
is goed, meisje. Wij zullen daarheen gaan, we zullen opstijgen om je te dienen;
en jij, vervolg je weg terwijl wij het sap aan de Heren gaan aanbieden in
plaats van je hart,’ zeiden de boodschappers.
Toen
zij aankwamen in tegenwoordigheid van de Heren, stonden zij allen te wachten.
‘Is
het tot een goed einde gebracht?’ vroeg Hun-Camé.
‘Alles
is voltooid, Heren. Hier is het hart op de bodem van de beker.’
‘Heel
goed. Laten we eens kijken,’ riep Hun-Camé uit. En het pakkend met zijn vingers
tilde hij het op, de korst brak en bloed met een felrode kleur begon eruit te
vloeien.
‘Rakel
het vuur flink op en leg het op de kolen,’ zei Hun-Camé.
Vervolgens
wierpen zij het op het vuur, en de lieden van Xibalbá begonnen de geur te
ruiken, en allemaal opstaand kwamen zij dichterbij en roken zij met zekerheid
de heel zoete geur van het bloed.
En
terwijl zij in gedachten verzonken waren, gingen de uilen weg, de dienaars van
de maagd. zij stegen op vanuit de afgrond naar de aarde, samen vliegend, en
gevieren veranderden zij in haar dienaren.
Zo
werden de Heren van Xibalbá overwonnen. Door de maagd werden zij allemaal
overwonnen.
© vertaling Laurens Vancrevel