RITA GOMBROWICZ - INLEIDING TOT KRONOS


Als vertaler van het werk van de Poolse emigrant-auteur Witold Gombrowicz (1904-1969) stuurde ik zijn gezellin van zijn laatste levensjaren, de Frans-Canadese Rita Gombrowicz-Labrosse (1934) mijn beste wensen voor 2013, met de vraag hoe het stond met haar derde boek over Gombrowicz. Zij antwoordde het volgende:

"Kronos" va être publié en édition populaire (format un peu plus grand que le livre de poche) au début de mai 2013 par l'éditeur polonais WL qui voudrait le "lancer" au Salon du livre de Varsovie vers le 15 mai.  Il y aura beaucoup de notes car W. a écrit souvent par abréviations: les noms, les lieux, etc. C'était un grand travail de déchiffrer ce texte.  Il y aura environ 300 pages, plusieurs photos et quelques fac-similés. Le manuscrit sera ensuite publié dans une édition de luxe entièrement en fac-similés et en grand format, comme un livre d'art.

Tevens stuurde ze me haar ‘Préface’ die ze juist die dagen voltooid had en gaf mij toestemming de tekst te vertalen toen de magazijnmeester van ‘Het Moment’ de wens daartoe te kennen had gegeven. Hierbij dus een kleine primeur.
P.B.


 Rita Gombrowicz - Inleiding tot Kronos

In de loop van 1966, drie jaar voor Gombrowicz’ dood, hoorde ik van het bestaan van Kronos. Ik liep zijn kamer binnen, zoals ik soms deed als hij de deur open liet staan. Hij zat aan zijn bureau en zei me ongeveer: ‘Ik zit in mijn dagboek te schrijven zoals je ziet, van tijd tot tijd maak ik privé-notities.’ Ik zag dat het geen gewoon wit papier was, maar ouder, en van een groter formaat, het leek op een groot open boek met losse vellen. Ik vond het heel gewoon dat hij notities maakte, want hij schreef zijn Dagboek voor het Poolse emigrantentijdschrift Kultura. Ik voelde geen bijzondere nieuwsgierigheid. Ik bemoeide me niet met zijn geschriften, ik kon Pools lezen noch schrijven.
            De tweede keer was in de zomer van 1968. Moe, ziek, overladen door administratief gedoe dat zijn werk meer en meer met zich meebracht, vroeg hij me hem te helpen en stelde me zo grosso modo op de hoogte van zijn ‘zaken’. Hij leerde me hoe ik een contract moest lezen, hoe ik op de post moest antwoorden. Hij liet me verschillende opbergmappen zien die zijn correspondentie en sommige manuscripten bevatten. En hij wees me waar zich zijn dagboek, dat hij Kronos noemde, bevond, zonder het open te slaan, terwijl hij zei: ‘Als het huis in brand staat, pak je Kronos en de contracten en je maakt je zo snel mogelijk uit de voeten!’ Op het moment van zijn dood in juli 1969, toen ik zijn wettige erfgename was geworden, was de enige richtlijn die ik aangaande dit manuscript had gekregen: het nog vóór al zijn andere archieven uit de vlammen te redden. Ik begreep dat Kronos hem zeer na aan het hart lag. Ik heb dat terdege beseft en het in het centrum van mijn leven geplaatst als een geheime maar draaiende motor. Ik heb meerdere jaren besteed aan het vergaren van getuigenissen zolang er nog tijd voor was, aan het verzamelen van documenten die licht zouden kunnen werpen op dit manuscript.
            Begin 1970, zes maanden na zijn dood, vestigde ik me in Italië, in de nabijheid van Maria en Bohdan Paczowski, onze beste vrienden, die me tijdens die moeilijke periode raad gaven inzake Poolse kwesties. Ik nam de archieven, waaronder Kronos, met me mee in de wagen. Alles zat in twee koffers. We gingen aan het werk. We liepen de inhoud van de mappen door en Maria vertaalde de essentie voor me. Zo werd Kronos voor het eerst ontsloten, gevat in de goedkope zalmrose omslag waarop met Witolds hand in hoofdletters was geschreven: KRONOS. Talloze pagina’s stonden vol met zijn mooie regelmatige handschrift op het papier van de Banco Polaco waar hij zijn baantje had gehad. Ik sloeg de grote vergeelde bladen om. Ik zag, beduusd, zijn leven aan me voorbijtrekken, jaar na jaar. Het was aangrijpend. Een raadsel. Een schat.
            Enige tijd later begonnen we de tekst systematisch te vertalen, van begin tot eind. Ik maakte een fotokopie – in één exemplaar – van het gehele manuscript in hetzelfde grote formaat. Ik deponeerde het origineel in de kluis van een bank bij mijn woning. Tijdens onze werksessies hield Maria een van die fotokopieën in haar handen en dicteerde mij haar vertaling, woord voor woord, vaak met Poolse grammaticale wendingen. Maria kende nog geen perfect Frans, maar ze had een bijzondere intuïtie om Witolds schrift te lezen. De woorden die we nog niet konden thuisbrengen onderstreepte ze lichtjes in het rood. Op mijn knieën noteerde ik alles in het Frans en typte het uit op de machine. Ik zette de decodering van de namen en ook de noten die we toevoegden tussen haakjes, net als die van Witolds neef Gustave Kotkowski. We voltooiden de eerste Franse versie van deze ontcijfering in de loop van 1972. In het vervolg voegde ik de noten toe van Alejandro Rússovich en Wojciech Karpinski. En ik ging door met het invoegen van mijn eigen ontdekkingen in de jaren dat ik mijn beide boeken voorbereidde en zelfs later nog. Ik corrigeerde al naar het nodig was en typte de wijzigingen uit op mijn kleine draagbare Olivetti.
            Ik schat dat de eerste notities van Kronos plaatsvonden tussen eind 1952 en begin 1953. Vanaf die cruciale periode ging Gombrowicz terug in zijn verleden tot aan zijn geboorte en zelfs zijn verwekking toe. Het gaat erom het moment te vinden waarop hij het idee kreeg dit manuscript te schrijven, waarom en hoe. Op grond van de correspondentie met zijn Poolse uitgever Jerzy Giedroyc, en natuurlijk van Kronos zelf, kom ik tot de volgende reconstructie. In april 1952 leest Gombrowicz het Dagboek van André Gide tijdens zijn vakantie in Salsipuedes. Terug in Buenos Aires in mei schrijft hij zijn polemiek met Cioran en in juni zijn dagboek van Salsipuedes, de eerste schets van zijn eigen Dagboek, enkele maanden later in Kultura gepubliceerd. Op 6 augustus 1952 schrijft hij Giedroyc een belangrijke brief, die bewijst dat hij diep heeft nagedacht over de manier waarop hij zijn eigen dagboek wil schrijven: ‘Ik schrijf op dit moment een soort dagboek – zoals dat dagboek van Salsipuedes dat ik u heb gestuurd. Ik heb al veel pagina’s en ik ben nieuwsgierig te weten of het wat is. […] ik denk dat ik iemand ben die de roeping heeft een Dagboek te schrijven. Het Dagboek van Gide heeft me niet zozeer geïnspireerd, het heeft me er vooral toe gebracht bepaalde essentiële moeilijkheden te overwinnen die me tot nu toe verhinderden dit plan te realiseren (ik dacht dat een dagboek “privé” moest zijn, en dankzij hem ontdekte ik de mogelijkheid van een privé-openbaar dagboek).’
            Giedroyc antwoordt hem op 11 augustus onmiddellijk zonder de nieuwe tekst af te wachten: ‘Het idee van het Dagboek is uitstekend. Het is een ideale vorm voor u.’ Hij krijgt de aanmoediging en zelfs het enthousiasme van zijn uitgever. Hij had de oplossing gevonden: omdat hij in Kultura niet alles kon zeggen, schreef hij een ander, meer privé dagboek. Dat wordt bevestigd door zijn ‘Woord vooraf’ bij de eerste editie van zijn Dagboek bij Kultura in 1957 waarover ik het verderop zal hebben. Het is indrukwekkend te zien dat heel Kronos is gedacht en geschreven op het maandelijkse ritme van Kultura. Kronos is het verborgen complement van het Dagboek. Naar mijn mening zijn ze tegelijkertijd geschreven op twee verschillende niveaus. In oktober 1952 noteert Gombrowicz in Kronos: ‘Nowinski verbiedt me op de bank te schrijven.’ Trans-Atlantisch was voltooid. Hij had geen nieuw werk onder handen. Dus wat anders schreef  hij op het papier van de bank dan zijn Dagboek of waarschijnlijker zijn Kronos?
            De eerste die Kronos las buiten Maria en mij was Gustave Kotkowski, Gombrowicz’ volle neef, tijdens een van zijn bezoeken aan Milaan in 1971. Hij wist veel van Witolds leven, vanaf zijn jeugd tot aan het eind van zijn dagen in Vence waar Gustave ons regelmatig kwam opzoeken. Vanaf 1941 had hij zich bij Gombrowicz in Buenos Aires gevoegd waar hij woonde tot zijn dood in 1978. Gombrowicz had hem overgehaald naar Argentinië te komen door hem te schrijven dat hij het heel goed maakte temidden van de plaatselijke aristocratie. Gustave was zijn dubbelganger, hij kende Witolds geheimen maar bleef even discreet als zijn neef. Hij is een van de zeldzame familieleden die hem tijdens de oorlog heeft gekend. Zijn hulp is van grote waarde geweest om de Poolse en Argentijnse jaren te ontraadselen. Hij werd mijn compagnon tijdens mijn eerste reis naar Argentinië in april 1973 en een onvermoeibare steun bij de voorbereiding van mijn boek over Gombrowicz’ jaren in Argentinië. Hij voerde me binnen in Witolds verleden en hielp me de belangrijkste personen op te sporen, in het bijzonder Alejandro Rússovich die de belangrijkste informant werd van de Argentijnse jaren.
            Mijn beide boeken Gombrowicz en Argentine en Gombrowicz en Europe, in Frankrijk gepubliceerd in 1984 en 1988, en later in Polen, zijn gebaseerd op Kronos. Ik wilde zijn lezers, en in de eerste plaats de Polen die tijdens het communistische regiem niet vrij konden reizen, zoveel mogelijk informatie doorgeven die in Kronos was vervat. Vooral zijn leven in Argentinië, dat men slechts kon raden aan de hand van het heimelijk gelezen Dagboek. Ik heb door een vriend van de familie – Christian Leprette, een al even discreet persoon – foto’s laten maken van uittreksels uit Kronos, die ik in facsimile in mijn twee boeken heb opgenomen. Ik wilde de lezers er opmerkzaam op maken dat ik over privé-notities beschikte zoals Gombrowicz die zelf tot tweemaal toe in zijn Dagboek had gemaakt. Om te beginnen op de eerste pagina van het jaar 1958, waar hij schrijft over zijn ‘toenemende gevoeligheid voor de kalender. Data. Feestdagen. Periodes.’ En veel explicieter in 1963, in het begin van het Dagboek Parijs-Berlijn waar hij, zonder de titel te noemen, Kronos nauwkeurig beschrijft: ‘Een van de koffers in mijn hut bevatte een aantal vergeelde blaadjes met de chronologie, maand na maand, van mijn belevenissen. Laten we bijvoorbeeld eens een blik werpen op wat er precies tien jaar geleden gebeurde, in april 1953.’ En hij citeert letterlijk een passage uit Kronos, waarbij hij niettemin weglaat wat hij noteert over zijn seksualiteit.
            Ik wist toen niet dat er in het Pools sinds 1957 nog een andere tekst bestond. Ik hoorde het pas jaren later na de val van het communisme. Het gaat om het ‘Woord vooraf’ bij de eerste Poolse boekuitgave van het Dagboek 1953-1956 (Kultura, Parijs), dat daarna altijd is opgenomen in de achtereenvolgende Poolse uitgaven bij WL (Wydawnictwo Literackie). Om een mij onbekende reden ontbreekt dit ‘Woord vooraf’ in de Franse uitgave (1964), die Gombrowicz in Vence toch zelf in handen heeft gehad. Het telt een tiental regels midden op de blanke pagina die aan de tekst voorafgaat. Men leest daar het volgende: ‘Ik heb nog wat in reserve gehouden, maar deze rest – meer privé – wil ik liever niet toevoegen. Ik wil het mezelf niet al te lastig maken. Misschien ooit eens… Later.’ Zijn beslissing om vanaf de eerste uitgave van het Dagboek het bestaan van Kronos te laten doorschemeren en tegelijk zijn weigering om het te publiceren kan de lezer paradoxaal voorkomen. Waarom erop wijzen als hij het niet wil publiceren? Naar mijn mening is dit ‘Woord vooraf’ vooral het bewijs dat Gombrowicz deze privé-rest beschouwde als het onderliggende deel van zijn Dagboek; op een dag moest het gelezen worden als het noodzakelijke complement ervan. ‘Ooit eens… Later.’ Wanneer?
            De geschiedenis is ons te hulp gekomen. De Berlijnse Muur viel op 9 november 1989. Een unieke datum voor Gombrowicz’ oeuvre. Polen werd vrij en nam definitief het stokje over van het Parijse Kultura dat hem gedurende bijna veertig jaar literair deed overleven en zonder welk blad het Dagboek waarschijnlijk niet zou bestaan. Nu moest er een programma worden opgezet: uitgeven van het volledige Dagboek, van de ongepubliceerde teksten, de correspondentie, en een begin maken met een kritische editie. Een groot project, dat Uitgeverij WL op zich nam. Er moest op volgorde te werk worden gegaan, want de Poolse uitgaven dienden als uitgangspunt voor de wereldwijde vertalingen. De situatie van zijn werk in 1989 was weinig evenwichtig. Hij was nog steeds, in zijn eigen woorden, een ‘half gebraden biefstuk’. Gombrowicz vond erkenning, zeker, maar vooral als toneelschrijver. Zijn stukken werden in de grootste theaters van West-Europa opgevoerd. Maar in de meeste landen, behalve Duitsland, Nederland en Frankrijk, kende men maar een deel van zijn werk, en het onbekendst en het minst gepubliceerd was nu juist het Dagboek. In de VS verscheen het in drie delen, maar vond weinig lezers. De landen van het oostblok, waar hij verboden was geweest, hadden het communisme amper achter zich gelaten. Dus daar kreeg hij pas zijn eerste publiek. Onder deze omstandigheden kon ik als verantwoordelijke voor zijn werk Kronos niet laten uitgeven voordat zijn Dagboek een beetje zijn plaats had gevonden – althans in de meest verbreide talen. Men kan het Dagboek lezen zonder Kronos, maar niet omgekeerd. Zelfs in Frankrijk, dat hem zo goed behandelde en vanwaar zijn mondiale erkenning is uitgegaan, werd zijn Dagboek aanvankelijk stuksgewijs gepubliceerd, in vijf delen bij drie verschillende uitgevers. Waar blijft in dat geval de eenheid  en reikwijdte van een oeuvre? Hoe verjaag je de vooroordelen dat zijn Dagboek typisch het werk is van een Poolse emigrant? Uiteindelijk is het succes gekomen, maar beetje voor beetje, heel langzaam. Er moest niet te hard van stapel worden gelopen. De tijd moest de tijd krijgen.
            Begin deze eeuw dus ontdekte ik bij toeval dat ‘Woord vooraf’ bij de Poolse uitgave van 1957: ‘Ooit eens… Later.’ Het was niet de concrete richtlijn waaraan ik op het moment van zijn dood zo’n behoefte had gehad, maar ik werd erdoor getroost. Als uiterste datum voor de publicatie van Kronos had ik in mijn hoofd, hoe de historische omstandigheden ook zouden zijn: het moment waarop de rechten zouden verlopen, wat algemeen gebruik is voor het publiekelijk uitbrengen van een dergelijk document; in dit geval juli 2019, dat wil zeggen vijftig jaar na zijn dood. Maar toen ik in 1995 hoorde dat Europa de rechten van de literaire nalatenschap tot zeventig jaar had verlengd, vond ik dat Kronos zo snel mogelijk gepubliceerd moest worden. In 2003, een jaar voor de herdenking van zijn honderdjarige geboortedag, nam ik het besluit afstand te doen van het manuscript. Het was mijn bedoeling het in bewaring te geven in de Beinecke-bibliotheek, aan de universiteit van Yale in de VS, waar zich al sinds 1989 de archieven van Gombrowicz bevonden, samen met die van andere Polen, onder wie Czeslaw Milosz. In dat geval zou het manuscript mij niet langer toebehoren, maar wel zou ik verantwoordelijk blijven voor de publicatie ervan. Ik kon het dus op ieder gewenst moment in Polen laten publiceren. Ik vroeg Wojciech Karpinski, mijn Poolse vriend en raadgever inzake Gombrowicz, mij te helpen bij de voorbereiding van de afgifte van het manuscript van Kronos. Laatste lectuur en laatste ontcijfering. We hadden ons werk nog niet voltooid toen ik me begin maart 2004 naar Kraków begaf voor de viering van zijn honderdste geboortedag, georganiseerd door uitgeverij WL. Het was een viering die hem zou zijn bevallen: humor, verbeelding, ernst en lichtheid tegelijk. Ik had de Beinecke-bibliotheek in de VS gekozen om zijn manuscripten te beschermen voor de grillen van de politiek. Maar zie, ‘de wind van de geschiedenis’ blies over Polen, dat toetrad tot ‘Europa’. De Poolse jeugd die hem, de Europeaan, met zoveel warmte eerde, vormde een nieuwe generatie in een Polen dat niet alleen vrij was, maar Europees. Ik bedacht toen dat de plaats van het manuscript in Polen moest zijn, zoals het hart van Chopin. Het was zijn land, maar vooral was het de taal waarin hij heel zijn oeuvre had geschreven.
            De ‘Centennial’ heeft de erkenning van zijn werk een flinke stoot gegeven. In Polen werden het complete Dagboek, de ongepubliceerde teksten en twee delen correspondentie uitgegeven. Er werd een begin gemaakt met de Kritische Editie. In het buitenland werd hij in verschillende nieuwe landen vertaald, waaronder China en Korea. Met Spanje, de VS en Noorwegen werden contracten gesloten om het Dagboek in één deel uit te geven. Ik heb met alle geweld willen vermijden dat Kronos om politieke of andere redenen zou worden misbruikt of misvormd. Ik wilde dat dit werk vóór alles Gombrowicz zou dienen, dat het op een natuurlijke en rustige wijze zijn plaats zou vinden temidden van zijn werk. Zonder onnodig schandaal. Wachten op het juiste moment is altijd mijn gedragsregel geweest. Maar nu, met het internet en de globalisering, raakte alles in een stroomversnelling. Ik meende dat het langverwachte moment was gekomen. Bovendien zou het raadplegen van Kronos noodzakelijk worden om voort te gaan met de Kritische Editie van Trans-Atlantisch en het Dagboek. Tot slot hechtte ik eraan om tijdens mijn leven aan de uitgave mee te werken en zo alles wat ik al aan werk had verricht te kunnen inbrengen.
            Toch gold voor Polen dezelfde vraag als voor de Beinecke-bibliotheek: moest ik nu meteen het volledige manuscript publiceren of wachten op mijn overlijden voor wat betreft de laatste jaren in Vence die mijn privé-leven betroffen? Moest ik een datum vaststellen? Of de al te particuliere passages tussen haakjes zetten? Ik aarzelde, want dat deed me denken aan de donkere tijd van de censuur. Als ik voor een van deze oplossingen koos (wat mijn goed recht was), zou het leven van Gombrowicz incompleet zijn. Aan de andere kant was Kronos zo onthullend voor mij dat ik me er niet bij neerlegde dat openbaar te maken. Ik voelde me een studieobject. Ik voelde me slecht op mijn gemak bij deze reductie van ons leven tot feiten en stemmingen. Waar bleven onze spelletjes en onze avonturen? Waar was zijn dichterlijke blik? Maar ik wist ook dat er tal van getuigenissen bestonden die hem deden herleven. Ik was ook vrij om mijn eigen waarheid neer te schrijven. Ik begreep dat ik me simpelweg in het blikveld van zijn zelfonderzoek had bevonden. Ik maakte deel uit, zoals veel anderen voor mij in de literatuurgeschiedenis, van de collateral damage van het leven van een schrijver. De kleine uithalen van het wilde dier verplichtten me mijn gevoeligheden opzij te zetten, er boven te staan. Ik begreep dat, of ik nu dood was of leefde, zijn woorden nooit zouden veranderen, dat ze in steen waren geschreven. Ik raadpleegde enkele vrienden, ik probeerde afstand te nemen. Ik dacht aan zijn lezers. Na deze strijd met mezelf kwam ik tot de conclusie dat ik alles moest publiceren.
            Kronos is het hardnekkige onderzoek naar de fundamenten van zijn leven. Hij heeft de grenzen van zijn geheugen zo ver mogelijk opgerekt om zijn verleden terug te vinden. Hij onderzocht zichzelf tot op het bot om als basis te kunnen dienen voor zijn publieke Dagboek. Ik werd getroffen door de manier waarop hij zichzelf bezag, net als in zijn leven, met afstand en objectiviteit. Ik herkende zijn discipline om zich strikt aan de feiten te houden, niets dan de feiten. Hij probeerde zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te blijven, zonder die te verfraaien. Hij hield zichzelf in de hand, onder controle. Hij loog zichzelf noch anderen voor. Hij was fatsoenlijk. Zijn verleden was zoals hij het me verteld had, en zoals ik het ontdekt had bij het maken van mijn boeken over hem. Toch moet er rekening mee worden gehouden dat deze kenmerken strikt voor hem gelden en dat ze de realiteit kunnen vervalsen van de rol die door sommige personen in zijn leven is gespeeld. Kronos heeft ook de ambiguïteit opgeheven over zijn seksualiteit, die zo belangrijk is voor een dermate existentieel oeuvre. De lijfwacht van boerenjongens uit zijn kindertijd en het verhaal ‘Op de diensttrap’ uit zijn jeugd geven meer inzicht in zijn biseksualiteit, met als gemeenschappelijk kenmerk een zekere anonieme jeugdigheid ‘op blote voeten’. Men begrijpt hoe hij in zijn Dagboek kon schrijven dat hij niet gelooft in een niet erotische filosofie. Zijn liefde voor de jeugd is het uitgangspunt van zijn mensbeeld sinds Ferdydurke. Zijn totale berooidheid tijdens de oorlogsjaren deed me soms aan Job denken. Het is zijn grootheid dat hij zich in heel zijn menselijkheid heeft getoond, in zijn passies en in zijn ellende.

Parijs, 15 januari 2013
        vertaald door Paul Beers