ALLAN GRAUBARD - NOCTURNE 14

 



tekening van Gregg Simpson


Als jongen vond ik mijn oom N, een broer van mijn vader, al een heel bijzonder iemand. Hij had gewoon iets speciaals. Misschien kwam het door de manier waarop hij van alles voor zich hield, of als hij iets zei en dit of dat naar voren bracht met gekke indirecte reacties op het onderwerp van  gesprek. Als hij ten slotte aan de eettafel van de hele familie zijn mening gaf over een slepende discussie over politiek, hielden wij allemaal op met wat we aan het doen waren en luisterden. Hij had dat zeldzame talent niet alleen als hij duidelijk ging maken wat mijn vader of mijn tante eigenlijk bedoelden, en dat op een niet zo zachtzinnige manier, maar ook om het onderwerp in een bredere context te plaatsen. Het ging er dan niet zozeer om of een president of senator of afgevaardigde of rechter of politiechef of schoolhoofd of leraar of dokter of een buurman gelijk had of niet; het ging erom wat juist was voor hem of voor haar, en hoe dat 'juiste' misschien niet zo juist was als het N of ons zou betreffen. Daarna klaarde de lucht. Er was plotseling geen enkele reden meer om zich kwaad te maken. We zaten samen aan tafel en er was genoeg te drinken en te eten voor ons allenmaal, en dat was het belangrijkste. Verschillen van mening waren belangrijk, ongetwijfeld, maar ze hadden geen grotere betekenis dan dat wij bij elkaar waren, vooral als wij gezellig samen zaten te eten.

         Enfin, zo was N. Als hij eenmaal zijn mond open deed wist je dat hij iets ging zeggen dat ons ruimte zou geven. Op een jongen van negen, tien jaar, zo oud was ik toen, maakte dat grote indruk.

         N woonde alleen, hij was nooit getrouwd geweest en had geen kinderen; hij werkte bij een winkel in kleding en textiel, het enige in de wijde omgeving; het was een geweldig gebouw waarin ik graag rondstruinde, vooral in de bergruimten achterin, als N die voor mij open deed. Daar, tussen die grote dozen waar  de buit al was uitgehaald – ik gebruikte dat woord vaak als ik het over die plek had, 'grote kartonnen dozen vol buit' – kroop ik daar soms in en installeerde mij. De ene doos was een tank maar de andere was een kasteel waar een onzichtbare prinses woonde, die daar aan haar lot was overgeleverd door degenen die haar gevangen hadden genomen; zij verlangde naar gezelschap, misschien zelfs naar liefde. Niet dat ik toen wist was liefde precies was, toch had ik wel zo'n idee. Een keer, toen ik dat aan N vertelde, barstte hij in lachen uit. 'Dat komt van de boeken die je leest,' zei hij. 'Zo is het leven  niet, en de liefde evenmin.'

         Ik zal nooit vergeten met hoeveel plezier hij mij dat zei. Of hoe zijn lach mij jaren later nog een hart onder de riem stak als ik wanhopig naar liefde zocht en die niet kon vinden.

         N was daar altijd in die verre periode, hij verdiende net genoeg om zich te redden en zonder mankeren een- of tweemaal per week bij ons te eten. Al was hij er niet de man om een gezin te stichten, hij vond het beslist prettig om bij een gezin te zijn. In één opzicht was N, ondanks het feit van mijn vaders succes als verkoper die was opgeklommen tot commercieel manager in zijn bedrijf, toch degene die met ons allemaal het beste kon opschieten. En ook al dreef mijn vader vaak de spot met hem, en dat deed hij als hij daar zin in had, toch wisten wij dat N het middelpunt, de spil was zonder wie wij stuurloos zouden zijn, alsof wij ons kompas kwijt waren.

         Er is nog veel meer over N te zeggen, wat ik pas jaren later ontdekte, nadat mijn vader was overleden. In die tijd kreeg N, die toen met pensioen was, een zwakke gezondheid, hij werd ziekelijk; zonder de aanwezigheid van zijn broer gleed hij van ons weg. We deden voor hem wat we konden; er kwam een thuishulp die ook voor hem kookte, eenmaal per week een hulp in de huishouding, boodschappen aan etenswaar en drank werden bij hem thuis bezorgd – hij had altijd gedronken en was niet van plan die gewoonte op te geven wat de dokter hem ook zei. We zorgden ervoor hem eenmaal per week een bezoekje te brengen en dan met een glas verdunde whisky samen buiten te gaan zitten als het weer het toeliet, en te praten over van alles.

         N was een artiest, moet je weten. Hij maakte collages van alle briefkaarten, kranten, tijdschriften, stripblaadjes en boeken die hij maar te pakken kon krijgen. Oude telefoongidsen met ezelsoren die niemand meer gebruikte waren ook welkom. Hij was gek op van die rondborstige boekomslagen van goedkope liefdesromannetjes die destijds te koop waren in drugstores. Er was ook The National Geographic (wij hielden zijn abonnement aan tot zijn beroerte, die hem gedeeltelijk blind maakte) en technische vakbladen met hun merkwaardige schematische figuren, die hij als een tovenaar ergens wist op te scharrelen; niets was uitgesloten. Nu en dan voegde hij er een touwtje, wat gevallen blaadjes, kauwgum, peuken, soms wat modder aan toe – alles wat er maar bij paste kon hij gebruiken.

         Het ging zo: op een middag toen ik bij hem kwam vroeg N me of ik wilde zien wat hij deed als hij alleen was. Natuurlijk, zei ik, al had ik geen idee wat hij ging pakken diep uit zijn bergkast.

         Hij hees zich langzaam op uit zijn leunstoel en zei me dat ik even moest wachten. Hij kwam terug met een groot en dik handgebonden boek dat hij zelf moest hebben gemaakt; het telde zeker een paar honderd dikke bladen. Toen hij mij het boek aanreikte legde ik het op mijn schoot. Als contrast met het gewicht, dacht ik op dat moment, had hij in de lederen band een behoorlijk gelijkende afbeelding gesneden van een groot zeilschip met volle zeilen, schuin in de wind, alsof het over de golven vloog.

         ‘Ga je gang,' zei hij me, 'sla het maar open.’

         Op elke bladzij was een kleurige collage gemaakt, die vaak heel geestig en soms erotisch was en dan weer sadistisch, als daarmee de een of andere bekende persoon of gebeurtenis onderuit werd gehaald, en nu en dan  een beetje schunnig, zelfs voor iemand van wie ik wist dat hij ruimdenkend was en allerlei vormen van uitbeelding van actuele of historische gebeurtenissen wel kon accepteren. En dat historische ging duizenden jaren terug.

         Blijkbaar was de gewone tijdrekening voor N niet genoeg. N begaf zich op gebieden waar wij in het voorbijgaan terecht kunnen komen, meestal als toerist, en alleen omdat specialisten daar eerder geweest zijn en ons kunnen verrassen met wat zij met zekerheid of niet ontdekt hebben. Totems met dieren, vogels en vissen, vrouwen zittend op een bezemsteel die baby's baarden uit hun gezwollen vulva's, bliksemflitsen, striemende regens, dansers met geweien en voeten met zwemvliezen, speerwerpende jagers, sjamanistische priesters, sterrenbeelden, dat alles wat honderden of duizenden jaren geleden werd ingekrast in een rotswand; de hele Neolithische wapenschouw in volle glorie uitgebeeld met afdrukken van handpalmen. Dat kwam ook allemaal langs op zijn werktafel.

         Zijn collages omvatten een groot scala aan registers en denkbeeldige theaters, die hij in de war bracht of anders instelde met een intrinsieke schertsende lichtheid, een wonderbaarlijke luchtige sensatie, gericht op alles wat voldoende indruk op hem maakte om te reageren met een schaar, een mes, en wat lijm.

         Ik had het gevoel dat hij zijn collectie niet aan anderen had laten zien, dat hij in het geheim eraan had gewerkt, dat het werk hem helemaal vervulde als hij eraan bezig was, en dat hij wilde dat ik, zijn neef, het zou zien. Ik wist ook dat hij op de hoogte was van het feit dat ik te maken had met de kunstwereld als een incidentele criticus en samensteller van exposities. Was het uiteindelijk zijn wens dat ik zijn werk zou laten zien aan anderen als ik de kans kreeg? Was deze kostbare nalatenschap zijn manier om me te zeggen dat hij niet alleen mijn vaders broer en mijn oom was, maar ook dat hij een ander leven had geleefd met zijn eigen curieuze creaties die hij helemaal voor zichzelf had gehouden? Ik dacht dat graag maar ben er toch niet zeker van dat er een eenvoudig antwoord is te geven op dit raadsel.

         Toen zei hij me dat ik het boek moest meenemen, hij was er klaar mee, ik mocht ermee doen wat mij goed leek. Ik had het begrepen. Dit was zijn manier om vaarwel te zeggen. Een paar weken later stierf N in zijn bed, waarschijnlijk tijdens zijn slaap.

         Ik heb hem niet teleurgesteld. Dat had ik ook niet gekund. Zijn collages toonden een zeldzaam creatieve wilskracht; en dat was waarom wij zo op hem gesteld waren; dat was het unieke van hem – zijn kalme, geestige en scherpe vermogen om oplossingen te bieden als wij dat niet konden.

         Een paar jaar later, nadat zijn naam bekend was geworden bij galeries en museums als een 'outsider' kunstenaar die wonderlijke voorstellingen had gemaakt, en ik over hem had geschreven in verschillende tijdschriften voor dat soort kunst, kon ik er nog steeds niet over uit hoe schitterend zijn geheime leven was geweest. Niemand van de familie had het flauwste idee gehad dat hij zijn nachten besteedde aan het maken van collages, en dat hij die maakte voor zijn eigen plezier en uit behoefte om te onderzoeken wat het is om juist dat te doen.

         Ik heb het geluk gehad dat N mijn oom was en dat hij mij die essentiële bron gaf waaruit hij zelf had gedronken toen niemand  dat merkte of in hem geïnteresseerd was.

 

Terwijl ik eraan terugdenk en mij heel goed het moment herinner waarin N mij zijn collageboek gaf en ik dat voor het eerst doorkeek, ben ik nog steeds verwonderd over zijn naïeve en stralende fantasie die daardoor werd onthuld, en door de veelvormige uitbeeldingen van zijn innerlijke leven, sommige door de lichte kleurovergangen van waterverf overgaand van geel naar blauw, met daarbij de lichtheid, de bijna-afwezigheid van zwaarte, zoals breed gevleugelde vogels dat hebben als zij moeiteloos en speels omhoog zwieren, wat door zijn collages wordt geëvenaard alsof ze verwekt zijn door dezelfde levenskracht; ik ben verwonderd over hoe ze mij ontroerden – alsof N in zichzelf een liedje neuriede, een liedje met dat warme, verleidelijke wijsje dat ik kende maar hem nooit had horen zingen.

         Op een soort wezenlijke manier had N in zijn collages de ritmes en melodieën gevonden van een collectief visioen, waar ik op een bepaalde wijze deel aan had, en waarvan ik denk dat ieder ander er ook deel van kan zijn. Een oorsprong, ja, zijn eigen oorsprong, maar niet enkel die van hemzelf; een oorsprong waarvan de klankkleur en resonantie een geheel leken te zijn; elk blad van het boek voegde iets toe aan een nieuwe en toch vertrouwde plek die zichtbaar werd.

         Sommige van zijn collages gingen nog verder, ze waren als het ware bezield door de geest die N erin had gebracht terwijl hij knipte en plakte; een spirituele geest die mij liet zien hetgeen ik aanvankelijk niet kon accepteren, maar die nu, ja, wat kan ik er verder over zeggen? Veranderden de collages terwijl ik ze bekeek, eerst onmerkbaar en daarna met meer nadruk? Of brachten ze plotseling herinneringen van gebeurtenissen tot leven, gebeurtenissen die hadden plaatsgevonden en gebeurtenissen die ik had gedroomd of gewenst met alle emoties die ze opriepen, emoties die zij versterkten en scherper maakten? En lieten ze mij de collages op een nieuwe manier zien, niet als animaties met de betekenis zoals we dat woord gewoonlijk opvatten, geen louter technische projecties, maar alsof de collages de kracht en bedoeling die ze mij brachten een nieuw kloppend leven kregen? Ik geloof dat het zo zit, maar ik ben dan ook verzot op veranderingen en hoe die ontstaan, en wat ze zo persoonlijk maken... en dus...

 

*

© 2020 Allan Graubard, New York City

Vertaald uit het Engels door Laurens Vancrevel

 

___________________

Allan Graubard is dichter, essayist en toneelschrijver. Zijn dramatekst Hippocampus werd in 2010 in het Nederlands uitgegeven. Recent verscheen van hem het boek Ira Cohen: Into the Mylar Chamber, een rijk geïllustreerd overzicht van de legendarische experimentele foto's die de dichter Cohen tussen 1968 en 1970 maakte. Op Het Moment werden in de afgelopen jaren verschillende prozateksten van hem geplaatst. Het verhaal "Nocturne 14" verscheen voor het eerst in 2020 in de bundel Western Terrace, verlucht met tekeningen en collages van de Canadese kunstenaar Gregg Simpson, uitgegeven door Ekstasis Editions Canada te Victoria.