tekening van Gregg
Simpson
Als jongen vond ik
mijn oom N, een broer van mijn vader, al een heel bijzonder iemand. Hij had
gewoon iets speciaals. Misschien kwam het door de manier waarop hij van alles voor
zich hield, of als hij iets zei en dit of dat naar voren bracht met gekke
indirecte reacties op het onderwerp van
gesprek. Als hij ten slotte aan de eettafel van de hele familie zijn
mening gaf over een slepende discussie over politiek, hielden wij allemaal op
met wat we aan het doen waren en luisterden. Hij had dat zeldzame talent niet
alleen als hij duidelijk ging maken wat mijn vader of mijn tante eigenlijk
bedoelden, en dat op een niet zo zachtzinnige manier, maar ook om het onderwerp
in een bredere context te plaatsen. Het ging er dan niet zozeer om of een
president of senator of afgevaardigde of rechter of politiechef of schoolhoofd
of leraar of dokter of een buurman gelijk had of niet; het ging erom wat juist
was voor hem of voor haar, en hoe dat 'juiste' misschien niet zo juist was als
het N of ons zou betreffen. Daarna klaarde de lucht. Er was plotseling geen
enkele reden meer om zich kwaad te maken. We zaten samen aan tafel en er was
genoeg te drinken en te eten voor ons allenmaal, en dat was het belangrijkste.
Verschillen van mening waren belangrijk, ongetwijfeld, maar ze hadden geen
grotere betekenis dan dat wij bij elkaar waren, vooral als wij gezellig samen
zaten te eten.
Enfin, zo was N. Als hij eenmaal zijn
mond open deed wist je dat hij iets ging zeggen dat ons ruimte zou geven. Op
een jongen van negen, tien jaar, zo oud was ik toen, maakte dat grote indruk.
N woonde alleen, hij was nooit getrouwd
geweest en had geen kinderen; hij werkte bij een winkel in kleding en textiel, het
enige in de wijde omgeving; het was een geweldig gebouw waarin ik graag rondstruinde,
vooral in de bergruimten achterin, als N die voor mij open deed. Daar, tussen
die grote dozen waar de buit al was
uitgehaald – ik gebruikte dat woord vaak als ik het over die plek had, 'grote
kartonnen dozen vol buit' – kroop ik daar soms in en installeerde mij. De ene
doos was een tank maar de andere was een kasteel waar een onzichtbare prinses
woonde, die daar aan haar lot was overgeleverd door degenen die haar gevangen
hadden genomen; zij verlangde naar gezelschap, misschien zelfs naar liefde.
Niet dat ik toen wist was liefde precies was, toch had ik wel zo'n idee. Een
keer, toen ik dat aan N vertelde, barstte hij in lachen uit. 'Dat komt van de boeken
die je leest,' zei hij. 'Zo is het leven
niet, en de liefde evenmin.'
Ik zal nooit vergeten met hoeveel
plezier hij mij dat zei. Of hoe zijn lach mij jaren later nog een hart onder de
riem stak als ik wanhopig naar liefde zocht en die niet kon vinden.
N was daar altijd in die verre periode,
hij verdiende net genoeg om zich te redden en zonder mankeren een- of tweemaal
per week bij ons te eten. Al was hij er niet de man om een gezin te stichten,
hij vond het beslist prettig om bij een gezin te zijn. In één opzicht was N,
ondanks het feit van mijn vaders succes als verkoper die was opgeklommen tot
commercieel manager in zijn bedrijf, toch degene die met ons allemaal het beste
kon opschieten. En ook al dreef mijn vader vaak de spot met hem, en dat deed
hij als hij daar zin in had, toch wisten wij dat N het middelpunt, de spil was
zonder wie wij stuurloos zouden zijn, alsof wij ons kompas kwijt waren.
Er is nog veel meer over N te zeggen,
wat ik pas jaren later ontdekte, nadat mijn vader was overleden. In die tijd kreeg
N, die toen met pensioen was, een zwakke gezondheid, hij werd ziekelijk; zonder
de aanwezigheid van zijn broer gleed hij van ons weg. We deden voor hem wat we
konden; er kwam een thuishulp die ook voor hem kookte, eenmaal per week een
hulp in de huishouding, boodschappen aan etenswaar en drank werden bij hem
thuis bezorgd – hij had altijd gedronken en was niet van plan die gewoonte op
te geven wat de dokter hem ook zei. We zorgden ervoor hem eenmaal per week een
bezoekje te brengen en dan met een glas verdunde whisky samen buiten te gaan
zitten als het weer het toeliet, en te praten over van alles.
N was een artiest, moet je weten. Hij
maakte collages van alle briefkaarten, kranten, tijdschriften, stripblaadjes en
boeken die hij maar te pakken kon krijgen. Oude telefoongidsen met ezelsoren
die niemand meer gebruikte waren ook welkom. Hij was gek op van die
rondborstige boekomslagen van goedkope liefdesromannetjes die destijds te koop
waren in drugstores. Er was ook The
National Geographic (wij hielden zijn abonnement aan tot zijn beroerte, die
hem gedeeltelijk blind maakte) en technische vakbladen met hun merkwaardige
schematische figuren, die hij als een tovenaar ergens wist op te scharrelen;
niets was uitgesloten. Nu en dan voegde hij er een touwtje, wat gevallen
blaadjes, kauwgum, peuken, soms wat modder aan toe – alles wat er maar bij
paste kon hij gebruiken.
Het ging zo: op een middag toen ik bij
hem kwam vroeg N me of ik wilde zien wat hij deed als hij alleen was.
Natuurlijk, zei ik, al had ik geen idee wat hij ging pakken diep uit zijn
bergkast.
Hij hees zich langzaam op uit zijn
leunstoel en zei me dat ik even moest wachten. Hij kwam terug met een groot en
dik handgebonden boek dat hij zelf moest hebben gemaakt; het telde zeker een
paar honderd dikke bladen. Toen hij mij het boek aanreikte legde ik het op mijn
schoot. Als contrast met het gewicht, dacht ik op dat moment, had hij in de
lederen band een behoorlijk gelijkende afbeelding gesneden van een groot zeilschip
met volle zeilen, schuin in de wind, alsof het over de golven vloog.
‘Ga je gang,' zei hij me, 'sla het maar
open.’
Op elke bladzij was een kleurige
collage gemaakt, die vaak heel geestig en soms erotisch was en dan weer
sadistisch, als daarmee de een of andere bekende persoon of gebeurtenis
onderuit werd gehaald, en nu en dan een
beetje schunnig, zelfs voor iemand van wie ik wist dat hij ruimdenkend was en
allerlei vormen van uitbeelding van actuele of historische gebeurtenissen wel
kon accepteren. En dat historische ging duizenden jaren terug.
Blijkbaar was de gewone tijdrekening
voor N niet genoeg. N begaf zich op gebieden waar wij in het voorbijgaan
terecht kunnen komen, meestal als toerist, en alleen omdat specialisten daar
eerder geweest zijn en ons kunnen verrassen met wat zij met zekerheid of niet ontdekt
hebben. Totems met dieren, vogels en vissen, vrouwen zittend op een bezemsteel
die baby's baarden uit hun gezwollen vulva's, bliksemflitsen, striemende
regens, dansers met geweien en voeten met zwemvliezen, speerwerpende jagers,
sjamanistische priesters, sterrenbeelden, dat alles wat honderden of duizenden
jaren geleden werd ingekrast in een rotswand; de hele Neolithische wapenschouw
in volle glorie uitgebeeld met afdrukken van handpalmen. Dat kwam ook allemaal langs
op zijn werktafel.
Zijn collages omvatten een groot scala
aan registers en denkbeeldige theaters, die hij in de war bracht of anders
instelde met een intrinsieke schertsende lichtheid, een wonderbaarlijke
luchtige sensatie, gericht op alles wat voldoende indruk op hem maakte om te
reageren met een schaar, een mes, en wat lijm.
Ik had het gevoel dat hij zijn
collectie niet aan anderen had laten zien, dat hij in het geheim eraan had
gewerkt, dat het werk hem helemaal vervulde als hij eraan bezig was, en dat hij
wilde dat ik, zijn neef, het zou zien. Ik wist ook dat hij op de hoogte was van
het feit dat ik te maken had met de kunstwereld als een incidentele criticus en
samensteller van exposities. Was het uiteindelijk zijn wens dat ik zijn werk
zou laten zien aan anderen als ik de kans kreeg? Was deze kostbare nalatenschap
zijn manier om me te zeggen dat hij niet alleen mijn vaders broer en mijn oom
was, maar ook dat hij een ander leven had geleefd met zijn eigen curieuze
creaties die hij helemaal voor zichzelf had gehouden? Ik dacht dat graag maar ben
er toch niet zeker van dat er een eenvoudig antwoord is te geven op dit
raadsel.
Toen zei hij me dat ik het boek moest
meenemen, hij was er klaar mee, ik mocht ermee doen wat mij goed leek. Ik had
het begrepen. Dit was zijn manier om vaarwel te zeggen. Een paar weken later
stierf N in zijn bed, waarschijnlijk tijdens zijn slaap.
Ik heb hem niet teleurgesteld. Dat had
ik ook niet gekund. Zijn collages toonden een zeldzaam creatieve wilskracht; en
dat was waarom wij zo op hem gesteld waren; dat was het unieke van hem – zijn
kalme, geestige en scherpe vermogen om oplossingen te bieden als wij dat niet
konden.
Een paar jaar later, nadat zijn naam
bekend was geworden bij galeries en museums als een 'outsider' kunstenaar die
wonderlijke voorstellingen had gemaakt, en ik over hem had geschreven in
verschillende tijdschriften voor dat soort kunst, kon ik er nog steeds niet
over uit hoe schitterend zijn geheime leven was geweest. Niemand van de familie
had het flauwste idee gehad dat hij zijn nachten besteedde aan het maken van
collages, en dat hij die maakte voor zijn eigen plezier en uit behoefte om te
onderzoeken wat het is om juist dat te doen.
Ik heb het geluk gehad dat N mijn oom
was en dat hij mij die essentiële bron gaf waaruit hij zelf had gedronken toen
niemand dat merkte of in hem geïnteresseerd
was.
Terwijl ik eraan terugdenk en mij heel goed het moment herinner waarin N mij zijn collageboek gaf en
ik dat voor het eerst doorkeek, ben ik nog steeds verwonderd over zijn naïeve en
stralende fantasie die daardoor werd onthuld, en door de veelvormige
uitbeeldingen van zijn innerlijke leven, sommige door de lichte kleurovergangen
van waterverf overgaand van geel naar blauw, met daarbij de lichtheid, de
bijna-afwezigheid van zwaarte, zoals breed gevleugelde vogels dat hebben als
zij moeiteloos en speels omhoog zwieren, wat door zijn collages wordt geëvenaard
alsof ze verwekt zijn door dezelfde levenskracht; ik ben verwonderd over hoe ze
mij ontroerden – alsof N in zichzelf een liedje neuriede, een liedje met dat
warme, verleidelijke wijsje dat ik kende maar hem nooit had horen zingen.
Op een soort wezenlijke manier had N in
zijn collages de ritmes en melodieën gevonden van een collectief visioen, waar
ik op een bepaalde wijze deel aan had, en waarvan ik denk dat ieder ander er
ook deel van kan zijn. Een oorsprong, ja, zijn eigen oorsprong, maar niet enkel
die van hemzelf; een oorsprong waarvan de klankkleur en resonantie een geheel
leken te zijn; elk blad van het boek voegde iets toe aan een nieuwe en toch
vertrouwde plek die zichtbaar werd.
Sommige van zijn collages gingen nog
verder, ze waren als het ware bezield door de geest die N erin had gebracht
terwijl hij knipte en plakte; een spirituele geest die mij liet zien hetgeen ik
aanvankelijk niet kon accepteren, maar die nu, ja, wat kan ik er verder over
zeggen? Veranderden de collages terwijl ik ze bekeek, eerst onmerkbaar en
daarna met meer nadruk? Of brachten ze plotseling herinneringen van
gebeurtenissen tot leven, gebeurtenissen die hadden plaatsgevonden en
gebeurtenissen die ik had gedroomd of gewenst met alle emoties die ze opriepen,
emoties die zij versterkten en scherper maakten? En lieten ze mij de collages
op een nieuwe manier zien, niet als animaties met de betekenis zoals we dat
woord gewoonlijk opvatten, geen louter technische projecties, maar alsof de
collages de kracht en bedoeling die ze mij brachten een nieuw kloppend leven kregen?
Ik geloof dat het zo zit, maar ik ben dan ook verzot op veranderingen en hoe
die ontstaan, en wat ze zo persoonlijk maken... en dus...
*
© 2020 Allan Graubard, New York City
Vertaald uit het Engels door Laurens Vancrevel
___________________
Allan Graubard is dichter, essayist en
toneelschrijver. Zijn dramatekst Hippocampus
werd in 2010 in het Nederlands uitgegeven. Recent verscheen van hem het boek Ira Cohen: Into the Mylar Chamber, een rijk
geïllustreerd overzicht van de legendarische experimentele foto's die de
dichter Cohen tussen 1968 en 1970 maakte. Op Het Moment werden in de afgelopen jaren verschillende prozateksten
van hem geplaatst. Het verhaal "Nocturne 14" verscheen voor het eerst
in 2020 in de bundel Western Terrace,
verlucht met tekeningen en collages van de Canadese kunstenaar Gregg Simpson,
uitgegeven door Ekstasis Editions Canada te Victoria.