En als dan de nachtmot
haar vluchten verduistert
adem ik langzaam
voor wie er nog luistert.
Ik hoor hoe ik wacht tot
licht door mijn raam suist.
Wil mij in de weg staan,
jij die diep in mij huist.
Nachtelijke
hommage
Je slaapt alsof
je korrels nacht opraapt
en in een witste droom
te bleken legt.
Ik wil niet dat dit licht
jou stoort, dat jij
mij binnenkomen hoort,
je zuchtend wentelt
op een zij.
In jouw duister
treed ik en
ik luister
of zacht genoeg
mijn deur zich sluit,
langzaam langzaam,
nog iets verder,
verder verder
tot zij dicht.
Nocturne
Een streepje maanlicht valt over
ons bed.
Dat wij ons leven danken aan een
kier,
is wat ik van mijn godsbeeld heb
gered.
De dag is ginder en de nacht is
hier.
Als ik mijn arm verleg, verleg ik
ook
het licht. Mijn linkerhand rust op
jouw rug.
In mijn skelet roert zich nu knook
na knook.
Ik denk aan onze kamer zonder ons.
Het raam staat open, het bed is
afgehaald
en het gordijn hangt slordig uit
zijn rail.
Dit niets, dat ik jouw rug bezwerend
streel,
is door een alles overwegend licht
bepaald.
Aan alle kanten hoor ik zijn
gebons.