sommige
schilderijen
Sommige schilderijen
voltooide ik niet:
dat literaire met de
letters,
of wat daaraan
voorafging: portret
van een ijsblok had
het moeten worden,
en ook de
ondergelopen schacht (zwart kabbelen)
of de kubische kogel
tegen de turken
of het oneindig
vertikale druiplala
of of doorhalen wat
verder geen streek meer vorderde,
noem maar op, alles
wat het zweet in de
handpalm
uiteindelijk niet
waard leek.
Maar zo gebeurde het
dat intelligente,
niet onknappe jonge vrouwen
gruwden van mijn
gebrek aan visie
– zegt u maar
dadendrang –,
studenten mij
stenigden
met proppen barokke
blauwdruk,
met plannen, zo van
de tekentafel of kropotkin ;
zolders, kelders,
gegunde neurosen
braken zij, daartoe,
voortijdig af.
En tegen het
spieraam van mijn meesterwerken
richtten zij
onvervaard hun stormladders op.
Zij spuugden het
somberder deel van
het spektrum over
mijn afwezigheid van toets.
Wierpen mijn
ontbrekende vormen te grabbel
achter
schildwachthuisjes, wáár ze die ook ontwaarden,
grimasten als
duidelijk stervenden voor
wat ik te schilderen
vergat, voorgaf
te vergeten of
bleek te vermijden.
En zelden trad mij
heerlijk
òf tegen, òf op de
tenen,
de geestdriftige
kunstontkenner,
ongeremd schetterend
over ànder,
waarneembaar
schoons:
lief plomp als een
plompeblad in legergroene sloot,
frietsaus schreiend
naakt onder pet met pompoen
en lekker nauwelijks
geletterd.
als eerstgenoemd
schilderij al evenzeer bleef
waar toch
subsidiekommissies en rijkaards
reikhalzend naar
taalden.
Nee, met mijn
gemankeerde museumstukken
moest het allemaal
zo nodig gebeuren:
ai, achter diafaan
behang geplakt,
van meerkuppige
varkensharen bustehouders
gestript,
doorhageld, -sneeuwd. verwoed gedronken,
kapitaal en kursief
gedrukt
op de laatste
bladzijde van haast alle spoorgidsen.
met teer, veren,
brandhout
panklaar gemaakt
voor een soupergang
met kwalsla:
ziedaar mijn
vergooide doeken,
mijn luchtig
theoretische rechthoeken
waarin vorm en
kleur. maar wel
geweven, dàt wel.
gegrond,
tot hoog sidderen
uitgespied. gekieteld
om verontachtzaamd
te worden
door mij, maar niet
door wie daar
plakten en stripten.
hagelden en teerden:
sommige schilderijen
werden
voltooid voor mij in
de afgelopen jaren;
zij maakten zichzelf
a.h.w.
per provokatie.
___________________________
Jan
G. Elburg (Wemeldinge 1919 - Amsterdam 1992) wordt tot de vijf Vijftigers gerekend. Zijn werk werd
meerdere malen onderscheiden, o.a. in 1976 met de Constantijn Huygensprijs.
Het
hier opgenomen gedicht maakt deel uit van de bundeling Dodemansknop (1975), zoals die voor het eerst werd gepubliceerd in
de verzamelbundel Jan G. Elburg, Gedichten
1950-1975. Het
wordt hier gepubliceerd met de vriendelijke toestemming van © Michèle Elburg / de erven Jan G.
Elburg.