Where the Railroad Leaves the Sea (1964) - Museo Nacional Reina Sofia, Madrid |
Waar het spoor de zee verlaat
Het enkelspoor verliet de zee in een
Catalaans havenstadje dat ik in de jaren vijftig goed kende en waar ik van
hield; ik was gehuwd met een ongelukkige, ontgoochelde man die stierf aan zijn
gebroken hart toen ik met de maker van dit schilderij aan het volgende
hoofdstuk van mijn leven begon.
Mijn
schilder, die inmiddels eveneens is overleden, had zijn hele leven in dat
stadje gewoond. Ik trok bij hem in, in zijn kleine vrijgezellenwoning vlakbij
het oude station, het station van het schilderij, waar hij ons kussend weergaf,
zoals je kunt zien. Het spoor, het kleine regionale station en die huwelijken behoren
allemaal tot de verleden tijd. Toevallig kwam er een einde aan toen Franco
stierf. Ik woon nu in Londen, met dit schilderij. Als het boemeltje uit mijn
meisjesjaren tjoekte het treintje van Barcelona langs de kust, om alle
bitterzoete badplaatsjes aan te doen voordat het bij onze haven uitkwam, waar
de oude loc op een draaischijf werd gereden en werd weggedraaid van de zonnige
ochtendzee om aan zijn route landinwaarts richting provinciehoofdstad Gerona te
beginnen.
Mijn
schilder, Eusebio, had nooit met een vrouw samengewoond, behalve met zijn
moeder, die een jaar voordat ik bij hem kwam was gestorven. En toen gebeurde er
iets opmerkelijks. Bijna van de ene dag op de andere hield hij op met het
schilderen van die kleine, toeristische, hoewel knap gemaakte stadsgezichten
waar hij in Catalonië mee bekend geworden was (hij was een jaar of vijftig), en
hij begon eigenzinnige technicolorschilderijen te maken over mij en over ons,
zoals dit, in een nieuwe stijl, in meerdere nieuwe stijlen eigenlijk, wat,
vrees ik, het kleine aantal kopers van zijn werk afschrok. Afgezien van het
schilderen van mij, bleef Eusebio zijn oude gewoonten erop nahouden. Elke
vrijdag gaf hij me een afscheidszoen in de betegelde wachtkamer van het station
en stapte hij in dat treintje langs zee naar Barcelona om er het weekeinde door
te brengen, voornamelijk in goedkope bordelen. Ik weet niet waarom hij me met
een blote borst heeft weergegeven en ik heb hem er ook nooit naar gevraagd. Zo
begrijp ik ook niet de schriftuurachtige gebaren waarmee hij de contouren van
zijn eigen hoofd neerzette, als een handtekening. Maar hij was op zijn
bescheiden wijze best een dandy, een kleinstadflaneur, ook in de sombere buurt
waar we woonden, en deze vorm van verbeeldingskunst of hoe je het noemen wilt,
werd zijn elegante manier om zich te verhouden tot een grote wereld die hoe dan
ook nooit van hem zou vernemen. Maar ik ben er vast van overtuigd dat zelfs als
hij met zulke schilderijen als dit furore zou hebben gemaakt, het wereldse succes
Eusebio niet meer zou hebben opgemonterd dan de eloquentie van het dagelijkse levensritme die je alleen maar kon kennen van die vergeten stegen met hun vochtige
huizenrijen, een ondraaglijke eloquentie die ik nu mis. Zie je mijn
verrukking niet, hoe gelukkig ik er op dit schilderij uitzie?
Op het schilderij komen twee hoofdlijnen
samen. De ene is die van een soort schatplichtigheid aan The Waste Land van T.S. Eliot met zijn (grotendeels onverklaarde)
familie, bestaande uit een losse assemblage. Op zijn beurt gebruikte Eliot Heart of Darkness van Conrad, en de
stervende figuren tussen de bomen aan de rechterkant van mijn doek verwijzen op
een soortgelijke wijze naar de lichamen die bij Conrad op de rivieroever
liggen.
Eliot
merkte over zijn gedicht op: ‘Voor mij was het alleen een uiting van een
persoonlijk en volstrekt onbeduidend gemopper tegen het leven; het is gewoon een
stuk ritmisch gemor.’ Dat is mijn voorstelling ook… maar hier heeft het gemopper
te maken met wat Winston Churchill benoemde als ‘de grootste en afschuwelijkste
misdaad die in de hele wereldgeschiedenis is begaan’… – het vermoorden van de
Europese Joden. Dat is het tweede hoofdthema, overschouwd door het poortgebouw
van Auschwitz. Dit thema valt samen met de Waste
Land gezien als de voorkamer van de hel. Er zijn (omstreden) passages in
het gedicht waarin verdrinken, de ‘Verdrinkingsdood’, in verband wordt gebracht
met of de dood van iemand die de dichter goed kende of de dood van een Jood… –
net als bijna het hele gedicht zitten deze passages vol toespelingen.
De
man in bed met een kind is een zelfportret dat een detail vormt op het braakliggende terrein in het middendeel waarop ook verspreide brokstukken te zien zijn (zoals de kapotte Matisse-buste), erin opgenomen als in een modderzee. De betekenis van deze verstrooide en achtergelaten dingen kwam voort uit een schilderij van Bassano, waarvan ik een detailreproductie had waarop de grond na een gevecht te zien is. Liefde overleeft het geschonden leven 'tussen de kraters', zoals iemand over het gedicht opmerkte.
Het
totaalbeeld van de voorstelling werd geïnspireerd door de eerste keer dat ik,
toen ik Venetië bezocht, de ‘Tempesta’ van Giorgione zag; het kleine meer
in het hart van mijn doek verwijst ernaar. Hoe dan ook, water, dat vaak
een hernieuwing van het leven symboliseert, staat hier stil in de schaduw van een
verschrikking… niet veel anders dan de rol van water bij Eliot. In mijn
notities voor dit schilderij staat iets over een treinreis die iemand van
Boedapest naar Auschwitz maakte om er een indruk van te krijgen wat de
verdoemden konden zien tussen de planken van hun veewagens (‘prachtig,
gewoon prachtig platteland’)… Ik weet niet wie dat zei. Daarna las ik dat Buchenwald werd neergezet op dezelfde heuvel waar Goethe vaak met Eckermann wandelde.
Het komt erop neer dat het onderwerp van deze
voorstelling haat is. Pas toen ik de necrologie van Herr Walter Rauff had
gelezen wist ik dat mijn schilderij af was. Ik was er jaren niet mee bezig
geweest in zijn metafysisch isolement, maar de laatste streek die moest worden
aangebracht zou de uiteindelijke titel moeten zijn. Veertien jaar eerder had ik
het werk ‘Testestudie’ genoemd, naar Paul Valéry’s bewustzijnsgerichte Monsieur
(geïnspireerd op Degas), die me in mijn jeugd zo had weten te boeien.
Vervolgens heette het een tijdlang ‘Bureau Drie’ (politieke politie; al
warmer). Ik denk dat de nieuwe titel perfect is omdat de omstandigheden
in de voorstelling er zo bij passen.
Herr
Rauff, Schreibtischtäter (bureaudader)
was dood, maar ik kon dit bureauschilderij nu naar buiten laten zeilen, met
een tikkeltje meer vertrouwen, dezelfde wereld in waar zijn maten nog leefden,
zoals degenen die bij zijn graf in Chili de Hitlergroet brachten. Er zullen mensen
zijn die lachen om mijn onnozelheid ten aanzien van de mogelijkheden van de
schilderkunst (alsof het überhaupt mogelijk zou kunnen zijn om historische
treurnis uit te drukken), maar ik weet wel dat het in elk geval mezelf een beetje gemotiveerder maakt om een schilderij op mijn manier te laten ‘werken’, en daarmee
bevat het toch een heel klein lesje in kunst. Laat ik verdergaan:
Het
is ongelooflijk, maar er bevond zich ooit een marineofficier in mijn schilderij, tot ik
hem jaren geleden verwijderde. Rauff, zo begreep ik nu, was als marineofficier
mislukt en ging bij de SS nadat de zeestrijdkrachten hem hadden afgedankt. Op een bepaald moment gedurende het leven van deze voorstelling plakte
ik er een stuk linnen op waar ik iets op tekende wat op een of ander apparaat leek
wat rook uitblies. Rauff was het heerschap dat de rijdende gaswagens ontwierp
die de Einsatzgruppen in Oost-Europa
gebruikten voordat de Duitse moordcentra operationeel werden. Eindelijk wist ik
wat mijn raar kunstje te betekenen had. Ik had zelfs het lot aan me verplicht door
mijn compositie met rouwzwart te omkleden en er een ongedurige geest in te
schetsen. Het moordkantoor is leeg en mijn banale voorstelling van het kwaad heeft,
net als Rauff, zijn einde gevonden, de intentie ervan is, zoals Helen Gardner over The Waste Land zei, veranderd in zijn vervulling.
Kinderen houden van illustraties bij
verhalen. Dit korte verhaal is een illustratie bij mijn schilderij waarop de
personages niet in beeld zijn. Er was eens een rijke en getalenteerde man met de
naam Bob Maillart, die net in een lege opslagloods was getrokken die hij wilde
gaan inrichten. Die opslagloods bevond zich in de grote, schitterende stad
Parijs, in een oude achterafsteeg op de Linkeroever, met mist en allerlei
andere sfeerelementen waar het Quartier Latin om bekend staat. Een zekere meneer
M. Bill belde op, hij wilde Bob ontmoeten, en die nodigde Bill uit op bezoek te
komen. Deze twee mannen hadden elkaar nooit mogen tegenkomen, want ze maakten
elkaar van begin af aan nerveus en opgefokt, wat buitengewoon jammer was, want
ze deelden veel interesses. Maar ze waren allebei zowel fysiek als
geestelijk ietwat labiel toen ze elkaar troffen en ze irriteerden elkaar,
aanvankelijk op een lichte manier, maar al gauw liep het op een ordinair drama uit.
Bill had ook zo zijn talenten en hij had een topbaan, maar hij hunkerde naar
het soort vrijheid dat je met geld kunt kopen, en hij begon de indruk te krijgen
dat Bob hem dat kwalijk nam en dat hij in een val was getrapt door zijn verzoek
om een ontmoeting en gesprek. Al gauw besefte Bob dat het lot een gezamenlijke toekomst voor
hen uitgesloten had en dat hij een ernstige fout had gemaakt door
Bill uit te nodigen, hoewel hij ernaar had uitgekeken hem te ontmoeten. Ze
waren landgenoten. Bob bood Bill aan hem zijn nieuwe onderkomen te laten zien
en dus leidde hij Bill rond in zijn kleurrijke vroegmoderne opslagloods (zie
het schilderij), waarbij hij Bill van alles vertelde over de sjofele
geschiedenis ervan, met anekdotes over de romantische wijk en zijn bewoners, hem aanwees waar hij (in de opslagloods dus) zijn boeken en schilderijen wilde
neerzetten, vertelde dat hij niet meer dan een paar stoelen erin wilde
hebben staan en misschien een tafel naast het bed, dat op dat moment pas het
enige voorwerp in de hele ruimte was – je kunt het bed op mijn schilderij niet
zien omdat ik het nog niet geschilderd heb. Bob liet zich meeslepen door zijn
eigen gebaren en zijn opschepperij over de mooie vrouwen die uit de oude
straten naar zijn loods zouden komen zo gauw hij zich beter voelde. Bob was een
heel gevoelige man. Hij had dan ook snel in de gaten dat Bill, die al net zo
gevoelig was, nauwelijks reageerde op wat hij hoorde en zag, in de opslagloods
zoals je die zelf kunt zien, met zijn eindeloze niveaus en perspectieven, met
zijn ruimtelijkheden en hoeken, met de fijn genuanceerde pasteltinten en dat
hartverscheurende Parijse licht dat zich in Bobs nieuwe onderkomen verspreidt
door de bovenlichten uit de eeuwwisseling en waardoor het geheel lijkt op een
plaatje in een verhalenboek. Bill begon Bob langzaam maar zeker te haten. Bob
besefte dat hij te veel had gepraat, dat hij zoals gewoonlijk alleen maar
verkeerde dingen had gezegd en Bill kwaad had gemaakt, maar het was te laat.
Allebei voelden ze zich onpasselijk, doodop en gekrenkt. Bill bracht Bob om en
belandde in de gevangenis en uiteindelijk in de hel.
vertaling HB
vertaling HB