De syrinx, equivalent van de
larynx, het strottenhoofd,
bevond zich aan het einde van
de luchtpijp, minutieus
en supersnel gecontroleerd
door de nodige spieren,
getrokken en gekneed tot de
membranen trilden, en
daarmee de lucht, tot
vogelzang, tot zuivere Gaspar van
Weerbeke, het ovaal venster
beroerd, tussen midden- en
binnenoor, O, La stangetta, de figuur van het hart
getroffen,
tot alles trilde, alsof het
trillen besmettelijk was, in alle
stoffelijke en
niet-stoffelijke dimensies, onweerstaanbaar,
verbum caro factum est, amen, het
woord werd vlees, zelfs
wanneer de zebravinkjes
sliepen, bleven hun neuronen in
vuur en vlam voor de eigen
partituur, het rif ging door
met rifbouw, de waterklok
droop, uit goudvis goudvis.
***
Prelude opus 28, nummer 4 in
E-minor, er streelde
een wanhoop, zangerig,
gelijkzwevend, losgelaten,
ergens in de diepte,
ongehoord, de aarzeling
zweefde over haar
rijstvelden, een midzomermiddag,
het uitspansel een bepaald
azuur, de stenen brug,
oeroud, eerde het ogenblik,
de belofte, een buiging
van water, een regenboog,
voorspeld en verklaard,
en toch niet geheel
begrijpelijk, Mai had haar obi
losgemaakt, haar buik een
ballon, tot barstens toe
gespannen, ze kermde, de
korenbloemblauwe yukata
viel open, ik schrok, niet
van het glorieuze, weelderige
schaamhaar dat ik voor het
eerst te zien kreeg, maar
van de waterval met
goudvissen die eruit stroomde.
***
We werden veroordeeld tot
eindeloos schuifelen
met water, in ladingen van
zeventig liter, vervoerd
in een grote afvalemmer,
antraciet, polyethyleen,
op een platformwagentje,
eerst het vieze water
wegkappen, vier of vijf
ladingen in het grasperk
aan de achterkant, waar het
gras veel groener was,
en onkruid welig tierde, dan
naar boven voor vers
water, de lift in, telkens de
nutteloze veiligheidscode
intikken, eindelijk de
opendraaibare tap bereiken,
en er met een zucht gebruik
van maken, porties van
zeventig liter leken mij
opeens belachelijk klein,
en van de weeromstuit nog
veel gelukkiger leek mij
het repetitief op en neer
voor doodgewoon water.
***
Ik, of beter mijn smartphone,
begon een oproep,
nieuwsgierigheid, puur een
eigenschap van de
machine, een adressenbestand,
een vingertoets
activeerde een brandend
beeld, een welbepaalde
reeks, exact elf cijfers,
Curly antwoordde met
mogelijk een element van
blijheid in de verrassing,
of vrolijkheid in het
ongeloof, je belde, zo te zien,
ogen en oren woonden in
elkaars buurt, waarom,
het gebeurde niet zelden dat
de schepping een
beweegreden gaf, laten we
zeggen dat ik je stem
wilde horen, of die van Mai,
die van Mai, of die
van jou, het doet er niet toe
van wie, dat bedoel ik
niet, wie luisterde,
sidderde, wat bedoel je dan?
***
Vijftig keer opdrukken,
vijftig sit-ups, de adem
laten kalmeren, vijfentwintig
bruggen, en nog eens
vijfentwintig sit-ups, en
weer vijfentwintig bruggen,
zweet kwam, zweet drupte,
achtenveertig graden
Celsius voor de douche, hoger
kon het niet, er was,
als het ware, fluisterde het
tussen mijn schouders,
de oneindige cirkel van het
eeuwige heden, die geen
omtrek had, dus was elke daad
van mijn borstkas
een middelpunt, waaruit het
heelal straalde, naar de
verste uithoeken, geruisloos
gleed wat ik losliet weg
in de wc, niet brekend maar
glijdend in het water,
meteen de diepte in, een
vlietend middelpunt waaruit
het heelal vluchtte, zonder
het porselein te bezoedelen.
_____________________________
Bovenstaande gedichten zijn vijf
‘momenten’ uit een reeks van 52 gedichten, bestemd voor een vierdelige roman in wording.
Van Jan Lauwereyns verscheen recentelijk de roman Iets
in ons boog diep. Voor meer van
en over Lauwereyns zie elders op Het Moment.