vertaald en ingeleid door Hans Verschoor
SLAVOONSE MEESTER VAN HET MELANCHOLIEKE MINIATUUR
Dobriša
Cesarić (spreek uit: Dobrisja Tsesaritsj)
zocht het in de beperking. Een dichtpraktijk van meer dan een halve eeuw
leverde nauwelijks meer dan honderd gedichten op en die gedichten tellen zelden
meer dan drie strofen, een regel zelden meer dan vijf woorden. Zo'n zesduizend
woorden, is dat de rechtvaardiging voor een bestaan?
De gedichten van deze ambtenaar en
docent (collega-dichters sloten zich tijdens het fascistische regime bij de
partizanen aan, Cesarić bleef op zijn ambtenarenpost) doen denken aan zijn
vijftien jaar oudere tijdgenoot J.C. Bloem: weemoedige melancholie. Maar het palet maakt
een subtielere en veelkleurigere indruk, en dat maakt het bekijken van deze
gedichten interessant.
In eerste instantie lijkt een
verwijt van Gerrit Komrij aan Bloem ook hier op te gaan: heel veel stop-
en poetslappen tussen de pareltjes. En ook Cesarić' vertaler moest hier en daar
de neiging onderdrukken om wat ingenieuzers in te zetten, zodat de lezer ziet
dat zijn protegee echt niet zo oppervlakkig is. De beschuldiging van rijmelarij
is bij nader inzien een valkuil, waarbij de dichter er misschien ook wel op
hoopt dat men erin trapt. Het is bewust geconstrueerde argeloosheid. Door de
zaken zo eenvoudig voor te stellen (simpele woorden, simpele beelden, simpel rijm) leidt de
dichter je uit het kader van het gedicht in de sfeer van de
vanzelfsprekendheid. Met zachte hand worden we geleid in een wereld zonder
taal, zonder construerende dichter, zonder bedoeling, zonder
interpretatieschema. Wat overblijft is een beeld, of misschien een ervaring,
losgezongen van de intenderende dichter en de interpreterende lezer. Daarmee
hebben deze gedichten wel wat weg van het werk van naïeve schilders als Ivan
Generalić, Franjo Mraz en Mirko Virius, wereldberoemd geworden tijdgenoten,
actief in de aanpalende streek Podravina. Ook bij hun werk twijfel je. Is het
realistisch? Nee. Is het surrealistisch? Romantisch? Nee. Ja en nee. Eerder
lijkt het voor-conceptioneel te zijn, als afkomstig uit een sfeer vóór de
gearticuleerde keuze.
Deze vanzelfsprekende, bijna
onpersoonlijk existerende ervaring is natuurlijk een constructie. Het vreemde
is dat de enorme vormvastheid en ook de beperkte omvang van het gedicht die
vanzelfsprekendheid laten groeien. Paradoxaal genoeg vergeet of verlaat je door
de vormaspecten de taligheid van het gedicht.
Maar aldus gelokt op het pad van de
alledaagse vertrouwdheid komt dan de laatste strofe, meestal pas de laatste
regel, waarin dit allergewoonste tafereeltje een bijzondere poëtische wending
krijgt. In het gewone schuilt het bijzondere. En dan daagt het dat Komrij's
kritiek in ieder geval niet van toepassing is op Cesarić. Het gewone, het
cliché moet gewoon en clichématig zijn,
omdat anders de bijzondere glans van het poëtische moment in de laatste regel
niet zou werken.
Cesarić is vormvaster dan Bloem,
maar hamert minder op de melancholie. Het is vaker melancholie vermomd in een
beeld, een milde liefdesverklaring aan het leven. Directe emoties zijn moeilijk
aan te treffen bij Cesarić – eerder zal hij zijn hoed opeten. De dichter moet
zo weinig mogelijk in de weg zitten. Precies daarom is er bij hem ook meer
ruimte voor het evoceren van een beeld. Daarin is hij rijker en gevarieerder
dan Bloem en menige andere Nederlands dichter en daarom is lezing van deze
vertaalde gedichten toch een belangwekkende ervaring.
BALADE
VAN LAZARUS
Voor wie uit het graf oprijst:
Bitter blijft het brood in zijn mond nog lang
Stilletjes sluipt hij tussen de mensen
Onzeker gaat zijn verdere gang.
Mensen mijden hem liever
En wie zijn hand schudt – men houdt zich
groot –
Speurt heimelijk op zijn gezicht
De donkere afdruk van de dood.
Zijn lijkwade is hem afgenomen,
Lijkbleek is zijn gezicht gebleven.
Hij draagt een afgrond van verdriet
De onvoltooide dood blijft in hem kleven.
***
MEDEREIZIGER
Door de dikke mist lijken de straten
Vandaag helemaal te zijn verlaten.
Maar toch, achter gordijnen is leven
Lopen mensen
En de straten, die zijn ook gebleven.
Dichtbij de een gaat een ander
Misschien precies dezelfde weg
Maar door de mist overgoten
Blijven ze onzichtbare reisgenoten.
***
REISPROVIAND
Nog nooit heeft de oude kastanje
Zo genoten in schitterende glans
Als vanmorgen, toen een hele zwerm mussen
Op haar zat te tsjilpen in een lawaaierige
dans.
In de kruin een wonderlijk gewemel
De takken overvol
Duizend kleine leventjes zingen
Door elkaar krioelend, ieder in zijn rol.
Misschien dat ik – zei ik bij mezelf –
Om wat ik ben nog eens blijdschap voel.
Neem op je reis deze lichte proviand
Mee naar je onzekere doel.
***
KLEINE
KERS NA DE REGEN
Kijk, de kleine kers na de regen
Vol wiegende druppels die het doet bewegen
Haar takken schitteren, door zon overgoten
Niets dat dit weelderige wonder nog kan
vergroten.
Maar als de zon dan even niet meer schijnt
Zie je dat alle bekoring verdwijnt
Dan is ze weer gewoon
Als vroeger een arme, kleine boom.
***
MANESCHIJN
Nergens trilt er nog een enkel blad
Een diep geheim vol van macht
Het glanzend wit van de nacht
Omhoog, de wereld is getild naar boven
Steen en struik zijn niet wat ze doen
geloven.
Er gebeurt een geheime omwenteling:
Muziek klinkt op uit ieder ding.
Die hoort alleen een hart dat waakt
Drink maanmuziek, die het hart aanraakt!
***
IN
DE MIDDAG TOEN DE REGEN OPHIELD
In de middag, toen de regen ophield,
Het moment eentonig en grijs
Zong iemand op een andere verdieping
Het lied van de mooie Loreleis
Gezongen bij piano hoorde je dit lied
Over de straten weergalmen
Het maakte dat een grijsaard daar op straat
Op zijn wegen stond te talmen.
God weet wat hij toen dacht,
Die grijsaard op zijn reis -
Iemand zong op een andere verdieping
Het lied van de mooie Loreleis.
***
HERFST
Ze is hier. Loopt stil
Door droeve regen, over velden
En waar ze komt, tilt ze
Verschrikte ooievaars de lucht in.
Langzaam trekt ze de bergen door
En waar ze komt worden haar wegen
Van gevallen bladeren geel
Kuddes trekken erover naar beneden.
Onrust roert ze in het meer
De bodem is nu uit het zicht
En de beer die ze onderweg ontmoet
Zoekt opeens de winterslaap.
Als haar wind de velden ranselt
Schrikken grassen wakker op
Stoppelvelden ruiselen treurig
Vermoedens van kraaien en van sneeuw.
Een verdord blad op straat warrelt op
In verwondering: kijk, ik spring!
En zie, een mens die de wegen begaat
En hoe hij nog een jas om zich heen slaat.
***
BERICHT
OVER DE WINTER
Dit hier mag geen winter heten
De winter is deze stad vergeten.
Ze is op de machtige vlaktes waar de wolf
krijst
Die haar honger niet langer kan stillen
Bij bevroren water, dat haar tol opeist
Bij eindeloze velden die plechtig zwijgen, en
rillen.
***
OP
HET EIND VAN DE ZOMER
Een wolk oplichtende, dunne draadjes in de
lucht
Nutteloos, maar o zo fijn
Wiegelend, als in een zucht
Dit verstoren, dat doet pijn.
Een zwevend moment
Een vrolijk, stil, geheimzinnig lint
De aardekracht haar onbekend
Wie weet waarmee ze ons verbindt.
***
TERGEND
TRAAG
Tergend, tergend traag
Vindt geheim licht een weg in mij
Ogen openen, verstijfd, blij
Zon gluurt al in het hart.
Maar er heerst nog altijd kou
Al hier en daar een beetje lauw
De ogen toegeknepen, nog niet open
Maar toch, tergend, tergend traag
Is de nachtelijke vampier weggeslopen.
***
OP
EEN NACHT
Die nacht zit ik te schrijven, heel stil
Omdat ik moeder in de kamer ernaast
Door het kraken van de stoel
Niet wakker maken wil.
En als ik naar een boek ging
Schuifelde ik zachtjes over het tapijt
Bezorgd bij iedere beweging
Dat ik het oudje
Niet uit haar droom bevrijd.
De nacht verliep stilletjes, helemaal in
vrede
Tot ik me herinnerde dat ze allang was
overleden.
***
TER
HERDENKING VAN SERGEJ JESENJIN
Onder hen die het leven bezingen
Het genot van wijn en nachten grijpen,
Zijn er die vallend groeien,
Vallend groeien als een lawine.
Hun ziel dooft en dooft,
Om honderd keer harder in gedichten op te
klinken,
Hun weg is schoon en wit
Als de sneeuwbaan van de lawine.
***
SCHREEUW
De hele dag waart het door me heen
Alleen te merken aan de stem, die is bedeesd.
Maar komt de nacht, dan schreeuwt ineens
Een vers zich los in mijn geest.
Ik slinger mijn schreeuw de wereld in
Om naar weerklank op zoek te gaan
Mijn hart te delen met onbekenden,
Broeders, ver weg, hiervandaan.
Mijn schreeuw zwerft, zwerft, zwerft
En als een verwant hart is geraakt,
Begrijpt die dan dat het is bevrijd
Van gekwelde nachten, eindeloos doorwaakt?
***
DANSERES
Zonder enig geluid beweegt zij
Als een vrouw die we zien in onze dromen
Vanachter haar sluier, als een wolk, komen
Nu eens haar schouders, dan haar armen vrij.
De toppen van haar tenen scheren over de
grond
Dit is lichtjes vliegen, niet dansen
Lonkende heupen die wit opglanzen
Als ze draaien, draaien in het rond.
En dan, alsof ze met een zucht
Haar gewicht van zich af laat tillen
En zich afdrukt in de lucht
En achter zich laat als een teken
Niet alleen de lucht die is bezweken,
Maar ook de planken die nog natrillen.
_____________________
Dobriša Cesarić werd in 1902 geboren in Požega en overleed in 1980
in Zagreb.
Hans Verschoor (1967) woont en werkt in Zagreb, Kroatïe. Hij studeerde filosofie en neerlandistiek in Amsterdam.
In 2015 verdedigde hij zijn dissertatie aan de Universiteit van Amsterdam, Gist in de plooien van de geschiedenis,
over Nederlandse en Vlaamse boeken in
enkele vroegmoderne aristocratische boekencollecties in oostelijk Europa. Hij
doceerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit van Zagreb (2004-2012)
en de Universiteit van Boekarest (2012-2015). Samen met Anita Bračun vertaalde
hij enkele boeken in het Kroatisch (van Douwe Draaisma, Harry Mulisch, Cees
Nooteboom, P.F. Thomése). Eerder verscheen een artikel van zijn hand in De
Revisor over de Nederlandse dichter Arjen Duinker.