DOBRIŠA CESARIĆ - GEDICHTEN



vertaald en ingeleid door Hans Verschoor

                                           DOBRIŠA CESARIĆ (1902-1980) 
          SLAVOONSE MEESTER VAN HET MELANCHOLIEKE MINIATUUR
 
Dobriša Cesarić (spreek uit: Dobrisja Tsesaritsj) zocht het in de beperking. Een dichtpraktijk van meer dan een halve eeuw leverde nauwelijks meer dan honderd gedichten op en die gedichten tellen zelden meer dan drie strofen, een regel zelden meer dan vijf woorden. Zo'n zesduizend woorden, is dat de rechtvaardiging voor een bestaan?
            De gedichten van deze ambtenaar en docent (collega-dichters sloten zich tijdens het fascistische regime bij de partizanen aan, Cesarić bleef op zijn ambtenarenpost) doen denken aan zijn vijftien jaar oudere tijdgenoot J.C. Bloem: weemoedige melancholie. Maar het palet maakt een subtielere en veelkleurigere indruk, en dat maakt het bekijken van deze gedichten interessant.
            In eerste instantie lijkt een verwijt van Gerrit Komrij aan Bloem ook hier op te gaan: heel veel stop- en poetslappen tussen de pareltjes. En ook Cesarić' vertaler moest hier en daar de neiging onderdrukken om wat ingenieuzers in te zetten, zodat de lezer ziet dat zijn protegee echt niet zo oppervlakkig is. De beschuldiging van rijmelarij is bij nader inzien een valkuil, waarbij de dichter er misschien ook wel op hoopt dat men erin trapt. Het is bewust geconstrueerde argeloosheid. Door de zaken zo eenvoudig voor te stellen (simpele woorden,  simpele beelden, simpel rijm) leidt de dichter je uit het kader van het gedicht in de sfeer van de vanzelfsprekendheid. Met zachte hand worden we geleid in een wereld zonder taal, zonder construerende dichter, zonder bedoeling, zonder interpretatieschema. Wat overblijft is een beeld, of misschien een ervaring, losgezongen van de intenderende dichter en de interpreterende lezer. Daarmee hebben deze gedichten wel wat weg van het werk van naïeve schilders als Ivan Generalić, Franjo Mraz en Mirko Virius, wereldberoemd geworden tijdgenoten, actief in de aanpalende streek Podravina. Ook bij hun werk twijfel je. Is het realistisch? Nee. Is het surrealistisch? Romantisch? Nee. Ja en nee. Eerder lijkt het voor-conceptioneel te zijn, als afkomstig uit een sfeer vóór de gearticuleerde keuze.
            Deze vanzelfsprekende, bijna onpersoonlijk existerende ervaring is natuurlijk een constructie. Het vreemde is dat de enorme vormvastheid en ook de beperkte omvang van het gedicht die vanzelfsprekendheid laten groeien. Paradoxaal genoeg vergeet of verlaat je door de vormaspecten de taligheid van het gedicht.
            Maar aldus gelokt op het pad van de alledaagse vertrouwdheid komt dan de laatste strofe, meestal pas de laatste regel, waarin dit allergewoonste tafereeltje een bijzondere poëtische wending krijgt. In het gewone schuilt het bijzondere. En dan daagt het dat Komrij's kritiek in ieder geval niet van toepassing is op Cesarić. Het gewone, het cliché moet gewoon en clichématig zijn, omdat anders de bijzondere glans van het poëtische moment in de laatste regel niet zou werken.
            Cesarić is vormvaster dan Bloem, maar hamert minder op de melancholie. Het is vaker melancholie vermomd in een beeld, een milde liefdesverklaring aan het leven. Directe emoties zijn moeilijk aan te treffen bij Cesarić – eerder zal hij zijn hoed opeten. De dichter moet zo weinig mogelijk in de weg zitten. Precies daarom is er bij hem ook meer ruimte voor het evoceren van een beeld. Daarin is hij rijker en gevarieerder dan Bloem en menige andere Nederlands dichter en daarom is lezing van deze vertaalde gedichten toch een belangwekkende ervaring.


            BALADE VAN LAZARUS          

Voor wie uit het graf oprijst:
Bitter blijft het brood in zijn mond nog lang
Stilletjes sluipt hij tussen de mensen
Onzeker gaat zijn verdere gang.

Mensen mijden hem liever
En wie zijn hand schudt – men houdt zich groot –
Speurt heimelijk op zijn gezicht
De donkere afdruk van de dood.

Zijn lijkwade is hem afgenomen,
Lijkbleek is zijn gezicht gebleven.
Hij draagt een afgrond van verdriet
De onvoltooide dood blijft in hem kleven.

                                    ***

            MEDEREIZIGER

Door de dikke mist lijken de straten
Vandaag helemaal te zijn verlaten.
Maar toch, achter gordijnen is leven
Lopen mensen
En de straten, die zijn ook gebleven.

Dichtbij de een gaat een ander
Misschien precies dezelfde weg
Maar door de mist overgoten
Blijven ze onzichtbare reisgenoten.

                                    ***

            REISPROVIAND

Nog nooit heeft de oude kastanje
Zo genoten in schitterende glans
Als vanmorgen, toen een hele zwerm mussen
Op haar zat te tsjilpen in een lawaaierige dans.

In de kruin een wonderlijk gewemel
De takken overvol
Duizend kleine leventjes zingen
Door elkaar krioelend, ieder in zijn rol.

Misschien dat ik – zei ik bij mezelf –
Om wat ik ben nog eens blijdschap voel.
Neem op je reis deze lichte proviand
Mee naar je onzekere doel.

                                    ***

            KLEINE KERS NA DE REGEN

Kijk, de kleine kers na de regen
Vol wiegende druppels die het doet bewegen
Haar takken schitteren, door zon overgoten
Niets dat dit weelderige wonder nog kan vergroten.

Maar als de zon dan even niet meer schijnt
Zie je dat alle bekoring verdwijnt
Dan is ze weer gewoon
Als vroeger een arme, kleine boom.

                                    ***


            MANESCHIJN

Nergens trilt er nog een enkel blad

Een diep geheim vol van macht
Het glanzend wit van de nacht

Omhoog, de wereld is getild naar boven
Steen en struik zijn niet wat ze doen geloven.

Er gebeurt een geheime omwenteling:
Muziek klinkt op uit ieder ding.

Die hoort alleen een hart dat waakt
Drink maanmuziek, die het hart aanraakt!

                                    ***

            IN DE MIDDAG TOEN DE REGEN OPHIELD

In de middag, toen de regen ophield,
Het moment eentonig en grijs
Zong iemand op een andere verdieping
Het lied van de mooie Loreleis

Gezongen bij piano hoorde je dit lied
Over de straten weergalmen
Het maakte dat een grijsaard daar op straat
Op zijn wegen stond te talmen.

God weet wat hij toen dacht,
Die grijsaard op zijn reis -
Iemand zong op een andere verdieping
Het lied van de mooie Loreleis.

                                    ***

            HERFST

Ze is hier. Loopt stil
Door droeve regen, over velden
En waar ze komt, tilt ze
Verschrikte ooievaars de lucht in.

Langzaam trekt ze de bergen door
En waar ze komt worden haar wegen
Van gevallen bladeren geel
Kuddes trekken erover naar beneden.

Onrust roert ze in het meer
De bodem is nu uit het zicht
En de beer die ze onderweg ontmoet
Zoekt opeens de winterslaap.

Als haar wind de velden ranselt
Schrikken grassen wakker op
Stoppelvelden ruiselen treurig
Vermoedens van kraaien en van sneeuw.

Een verdord blad op straat warrelt op
In verwondering: kijk, ik spring!
En zie, een mens die de wegen begaat
En hoe hij nog een jas om zich heen slaat.

                                    ***

            BERICHT OVER DE WINTER

Dit hier mag geen winter heten
De winter is deze stad vergeten.

Ze is op de machtige vlaktes waar de wolf krijst
Die haar honger niet langer kan stillen
Bij bevroren water, dat haar tol opeist
Bij eindeloze velden die plechtig zwijgen, en rillen.

                                    ***

            OP HET EIND VAN DE ZOMER

Een wolk oplichtende, dunne draadjes in de lucht
Nutteloos, maar o zo fijn
Wiegelend, als in een zucht
Dit verstoren, dat doet pijn.

Een zwevend moment
Een vrolijk, stil, geheimzinnig lint
De aardekracht haar onbekend
Wie weet waarmee ze ons verbindt.

                                    ***

            TERGEND TRAAG

Tergend, tergend traag
Vindt geheim licht een weg in mij
Ogen openen, verstijfd, blij
Zon gluurt al in het hart.

Maar er heerst nog altijd kou
Al hier en daar een beetje lauw
De ogen toegeknepen, nog niet open
Maar toch, tergend, tergend traag
Is de nachtelijke vampier weggeslopen.

                                    ***

            OP EEN NACHT

Die nacht zit ik te schrijven, heel stil
Omdat ik moeder in de kamer ernaast
Door het kraken van de stoel
Niet wakker maken wil.

En als ik naar een boek ging
Schuifelde ik zachtjes over het tapijt
Bezorgd bij iedere beweging
Dat ik het oudje
Niet uit haar droom bevrijd.

De nacht verliep stilletjes, helemaal in vrede
Tot ik me herinnerde dat ze allang was overleden.

                                    ***

            TER HERDENKING VAN SERGEJ JESENJIN

Onder hen die het leven bezingen
Het genot van wijn en nachten grijpen,
Zijn er die vallend groeien,
Vallend groeien als een lawine.

Hun ziel dooft en dooft,
Om honderd keer harder in gedichten op te klinken,
Hun weg is schoon en wit
Als de sneeuwbaan van de lawine.

                                    ***

            SCHREEUW

De hele dag waart het door me heen
Alleen te merken aan de stem, die is bedeesd.
Maar komt de nacht, dan schreeuwt ineens
Een vers zich los in mijn geest.

Ik slinger mijn schreeuw de wereld in
Om naar weerklank op zoek te gaan
Mijn hart te delen met onbekenden,
Broeders, ver weg, hiervandaan.

Mijn schreeuw zwerft, zwerft, zwerft
En als een verwant hart is geraakt,
Begrijpt die dan dat het is bevrijd
Van gekwelde nachten, eindeloos doorwaakt?

                                    ***

            DANSERES

Zonder enig geluid beweegt zij
Als een vrouw die we zien in onze dromen
Vanachter haar sluier, als een wolk, komen
Nu eens haar schouders, dan haar armen vrij.

De toppen van haar tenen scheren over de grond
Dit is lichtjes vliegen, niet dansen
Lonkende heupen die wit opglanzen
Als ze draaien, draaien in het rond.

En dan, alsof ze met een zucht
Haar gewicht van zich af laat tillen
En zich afdrukt in de lucht
En achter zich laat als een teken
Niet alleen de lucht die is bezweken,
Maar ook de planken die nog natrillen.


_____________________
Dobriša Cesarić werd in 1902 geboren in Požega en overleed in 1980 in Zagreb.

Hans Verschoor (1967) woont en werkt in Zagreb, Kroatïe. Hij studeerde filosofie en neerlandistiek in Amsterdam. In 2015 verdedigde hij zijn dissertatie aan de Universiteit van Amsterdam, Gist in de plooien van de geschiedenis, over  Nederlandse en Vlaamse boeken in enkele vroegmoderne aristocratische boekencollecties in oostelijk Europa. Hij doceerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit van Zagreb (2004-2012) en de Universiteit van Boekarest (2012-2015). Samen met Anita Bračun vertaalde hij enkele boeken in het Kroatisch (van Douwe Draaisma, Harry Mulisch, Cees Nooteboom, P.F. Thomése). Eerder verscheen een artikel van zijn hand in De Revisor over de Nederlandse dichter Arjen Duinker.