WIEL KUSTERS - DONDERROE


Foto: Gemeentearchief Kerkrade
            
            Maar dat is tot daaraantoe.
            M. Nijhoff
           

Zoals die straat daar plotseling
voor mij ligt, heb ik haar niet gekend,
zo uit het zicht als een vermoeden
van wat geweest is, als wat went
terwijl het zich vervreemdt.

Geen noodzaak om wat eerder was
te hoeden. De straat waarin ik me verstopte,
tolde, rende, ligt in het verlengde van waar
ik sta en kijk – in een hitte die de toekomst,
heel dat witte, nu bijna blakert en verzengt.

Ik kwam de hoek om, langs
de oude muur, de school.
Geen kinderen. Geen mens
achter de ramen van de huizen
aan de overkant, als waren die
zojuist gebouwd, nog onbewoond.

Wel hoorde ik geluiden waarvan ik wist
dat die er waren. Ze kwamen
vanonder de grond, waar mannen,
met nummers voor hun namen,
werkten als verbannen.

Er leek er een ontsnapt,
wachtend op wat komen ging:
de voerman van twee paarden.

Zo liep ik hier, zo kwam ik daar,
niemand zag mij gaan.

De straat was nog een straat
in halfverharde staat.

Om de hoek kwamen kinderen,
voorgoed niet te laat.

Ik was ongeboren.

Als er geen reden is voor een oorzaak,
geen aanleiding voor een motief,
ligt de aarde ongenadig braak,
eruptief en abortief.

Nu ik al bijna voorbij ben
klinkt uit de stijgende hitte een stem
die mijn nummer roept.
Ik kijk terug, omhoog, waar misschien
eerder al iets bewoog.

Op het dak van de school,
bij een bol van graniet
die de aarde moet zijn,
staat een man, trekt aan een draad
van de donderroede die hij plant.

Verder nog niets aan de hand.