FRANS KUIPERS - SCHAPENEILAND (GEDICHTEN)



HOU het vuur aan de praat,
beziel de zinkende zooi, oude man,
ontzeg de gewenning haar troon,
red je droom uit het slaaphuis.

Niemands onderdaan ben je, iedereens naaste,
de enige getuige van je dagelijkse droom.
Zolang de moleculen zich nog tot een
schaduwwerpende gedaante laten formeren,
trek je dag aan, doe je zon om
en geloofhoophouvan.

*


IK is het spookhuis, ik is het ongeregelde zootje,
ik is de verenigde staten in voortdurende verandering,
ik is de baas van het beestenspul maar niet heus.

Dit is heus: van oudsher oproerkraaiers kameraad,
symphatisant met de zoetwaterpiraat,
ik zei de gek zal u zeggen waar het om gaat:
een paar regels recht voor zijn raap,
het duister in dichterlaaien te zetten.

*


ZE DEDEN me in de ban van Onzijn en Zijn,
de koekoek zij dank.

Ze trokken soep van mijn kindsbeen en lazen me de knekelles.
Ik harlekijnde mij hun spel uit.

Krulhaar had ik en voor liefde een hondenneus.


*


ZE ZIT op de achterbank bij het raam en zegt niks
maar ik weet dat ze zingt: 'Blauwemaandag me godgans,
doe me de vierwindenpolka en de langekronkelweg,
het beste in de wereld is gratis en druipt van het toeval,
doe me het scheepsrecht, zonnehaal me, doe me de dag.'

*


MET EEN STOFZUIGER in de woestijn stonden jullie vannacht
en zeiden
'Het geschenk ben je zelf'
en zeiden

'Wij waren net zo topgeheim van ziel als jij, hoor.
Ook wij schemerden graag
en keken naar dat rare avondlicht.
Ze hebben ons even-goed in de mensenknoop gelegd.'

*


OM NIET.
Om de stilte en om de stilte te vertalen.
Om het lied.
In uw muil te kijken, winterzee.
Staan op het paadje zonder naam.
Ik kwam om het winterzilver.
Ik kwam om het wintergoud.
Om het verdreven sterrennachtmirakel
en het middeleeuwse donker.
Ik kwam om de stilte en om de stilte te vertalen.

*


KORTE DAGEN. Koude dagen.
Eenden die te wild waren om zich te laten voeren.
Eenden die wegvlogen, verschrikt.
De schotse hooglanders, wezens uit een andere tijd,
lange horens op harige koppen, nors, oud-testamentair,
lagen te herkauwen in de hardbevroren  wei.
Ik liep naar buiten de nieuwe, natte dag in.
Er hingen ijsdruppellampjes aan de pinnen van het prikkeldraad.

*


DE ZEE - huis van de haring en de potvis, moeder van de jungles,
zelfde geur die uit de koeienbek komt,
uitkotser van het vermalen gebeente van uitgestorven soorten
en wisser van de voetsporen van de zonet langsgekomen sterveling.

*


EN AL DIE TIJD achter de patrijspoortjes
in hun ritselendste jurken de gezusters Herfstblad
rondedansjes doende onder de kale berkenboom.

*


DE OUDE VLIER kwam me bezoeken vannacht
hij liet zijn trossen hangen. zwaar en zwart,
tot in het kroos van de sloot.
Het knotwilgenpaadje vergezelde hem en al die beestjes
waar het van wemelt en die de glorie van een zomerdag uitmaken,
de muggen dansend in de stralenbundels tussen het gebladerte,
vleugelslagen, vogelkreten, gezoem om de bloem.

*


SLOEPENDEK DRIE stond er koud in het niet-nieuws.
Lang aan de reling die middag
verstond zich de zoveelste zeevarende met de zee.

*


IK GROET JULLIE zeemannen en scheepsjongens, pierewaaiers, jutters
en verstekelingen. Ik groet jullie, vrienden van het meeuwengekrijs
en het lawaai van de branding. Ik groet jullie, passagiers kijkend naar
het schuimende zog moederziel alleen gezeten op de voorste bank
van het bovendek van de veerboot in de wind en de kou.
Ik groet jullie belagers van
fort Europa in krakkemikkige bootjes, drenkelingen en verdrinkenden
met een tros bellen boven het hoofd. Een bel met een vloek, een bel
met een bede, een bel met een klacht en een bel met een reutel.
En vanuit de diepte omhoog snellen die bellen - zij behoren aan mij
zegt de lucht, van mij zijn ze in ieder geval niet, zegt de zee -
met hun kostbare lading, de laatste adem van een gestorvene,  op weg
om weer met de winden vereend te worden.
Ik groet allen die stappen op treeplanken
hebben gezet, kaapvaarders, matrozen, kofferdragers en opeens herinner
ik mij Langejan uit het stadje van mijn verdronken jeugd. Nooit iets
met de zee te maken gehad Langejan, maar in een zee-officiersuniform,
gouden tressen op de schouders - ik weet niet in welke uitdragerij
voor een habbekrats op de kop getikt - liep hij ieder weekend te flaneren
door de straten van het verdronken stadje van mijn jeugd, zat peinzend
op terrasjes, de officierspet  op het tafeltje naast zijn consumptie.
Ik groet jou, Langejan, zoeker van soelaas, schipper naast god, kapitein
op de waanzee.
Ik groet de heren van de Oost- en West-Indische Compagnie.
Ik groet jullie door de zee geschommelde slapers in hangmatten in het ruim
van het schip varend onder sterren en maan.
Ik groet jullie allen ontdekkingsreizigers
en veroveraars, noormannen, galeislaven, dodo-eters, levertraanslikkers,
Goedenvrijdags - raarwateravonturen zijn er en bitterheden niet te pruimen -
zeeschuimers, muiters, lijders aan scheurbuik, gekielhaalden, walvisvaarders
- de zee is het grootste werelddeel op aarde, de zee is een omgekeerde hemel
waarin vliegen de vissen, alles wat vaart beweegt zich tussen twee hemels,
de rompen van schepen zijn door lippen van water omgeven, alles wat vaart
beweegt zich voort op een kus.

 ______________________________
Frans Kuipers publiceerde onlangs bij uitgeverij Atlas-Contact de gedichtenbundel MOLWERK. Klik HIER voor meer poëzie van Frans Kuipers op Het Moment.