Uit Gottfried Benn, Gehirne,
1916.
Hier gepubliceerd met vriendelijke toestemming van © Klett-Cotta-Verlag, Stuttgart, namens de Duitse
rechthebbenden.
Bij Klett-Cotta zijn de Sämliche Werke van Gottfried Benn verkrijgbaar.
Bij Klett-Cotta zijn de Sämliche Werke van Gottfried Benn verkrijgbaar.
Voor een inleiding bij de ‘Rönne-novellen’ van Gottfried Benn, die samen de bundel Gehirne vormen, zie: http://huubbeurskens.blogspot.nl/2016/12/bij-de-ronne-novellen-van-gottfried-benn.html
***
Stilaan was een arts de negenentwintig gepasseerd en al met al
leek hem dat geen reden tot bijzondere gevoelens.
Maar afgezien van zijn
leeftijd vroeg zich het een en ander af. Een behoefte aan een zin van het leven
vloog hem meer dan eens aan: wie verwezenlijkte die: de heer die, met de
paraplu aan zijn arm, zo kwiek voort stapte, de koopvrouw die voor haar
stalletje met seringen in de avondwind zat nadat de markt afgelopen was, de
tuinman die van alles de benaming kende: laurierkers en cactussen, en die wist
dat de rode bes in de dorre struiken nog van vorig jaar was?
Hij was afkomstig uit de
Noord-Duitse laagvlakte. In zuidelijke landen was het zand natuurlijk licht en
los; de wind kon – dat was aangetoond – korreltjes rond de hele aardbol dragen;
hier was de stofkorrel groot en zwaar.
Wat had hij meegemaakt:
liefde, armoede en röntgenbuizen, konijnenhokken en onlangs een zwarte hond,
die was op een open plein in de weer met een groot rood orgaan tussen zijn
achterbenen, heen en weer, amusant en innemend; er stonden kinderen omheen,
blikken van dames zochten het dier, opgeschoten jeugd wisselde van plek om het gebeuren
van opzij te kunnen bekijken.
Hoe had hij dat allemaal
ervaren: hij had gemaaid gerst van de velden gereden, met oogstwagens, en dat flink
wat: mandels, hengselmanden en de kont van het paard. Toen zat het lijf van een
juffrouw vol water en moest er worden afgevloeid en gedraineerd. Maar boven
alles zweefde een stil twijfelend alsof: alsof jullie echt waren, ruimte en
sterren.
En nu? Het zou een
grijze, nietszeggende dag zijn wanneer hij werd begraven. De vrouw zou dood
zijn, het kind een paar tranen laten. Hij had zich nooit veel om zijn kind
bekommerd, het was wellicht een lerares geworden die ’s avond nog schriften
moest nakijken. En toen was het afgelopen. Beïnvloeding van hersenen door en
van hem ten einde. Het behoud van energie liet zijn wetmatigheid gelden.
Wat was zijn voornaam?
Werff.
Hoe heette hij voluit?
Werff Rönne.
Wat was hij? Arts in een
hoerenhuis.
Wat sloeg de klok?
Twaalf. Het was middernacht. Hij werd dertig jaar. In de verte rommelde een
onweer. Boven meibossen scheurde de wolk open.
Nu is het tijd dat ik
begin, zei hij tegen zichzelf. In de verte rommelt een onweer, maar ik gebeur.
Boven meibossen scheurt de wolk open, maar het is mijn nacht. Ik heb noordelijk
bloed, dat zal ik nooit vergeten. Mijn voorvaderen vraten van alles en nog wat
uit troggen en stallen. Maar, zo sprak hij zich moed in, ik wil me alleen maar
verstrooien. Daarop wilde hij zich iets aanschouwelijks toeroepen, maar dat
lukte niet. Dat vond hij weer veelzeggend en veelbelovend: misschien dat de
metafoor al een vluchtpoging, een soort visioen en een gebrek aan trouw was.
Door stille blauwe nevels, door de nabije zee landinwaarts
gedreven, schreed Rönne toen hij de volgende ochtend op weg naar zijn
ziekenhuis was.
Dat lag buiten de stad en
afzijdig van alle verharde wegen. Hij moest over aarde lopen die zacht was, die
viooltjes op liet komen; slap en doorweekt
gaf ze mee onder zijn voeten.
Toen sprong uit tuinen de
krokus hem tegemoet, de kaars van de metten van de dichtersmond, en wel juist
de gele soort, die voor de Grieken en Romeinen het toonbeeld van al het
lieflijke was geweest, geen wonder dus dat ze hem het rijk van het hemelse in
voerde? In vijvers van krokussappen baadde de god. Een bloesemkrans remde de
roes. Aan de Middellandse Zee de saffraanvelden: de drieledige stempel; ondiepe
pannen, zeven van paardenhaar boven vuren, licht en open.
Hij wakkerde zichzelf
aan: Arabisch za-fara, Grieks kroké. Er diende zich een zekere Corvinus aan,
koning der Hongaren, die wist hoe je bij het eten saffraanvlekken moest voorkomen.
Moeiteloos volgden de kleurstof, de specerij, het bloementapijt en het
Alpendal.
Terwijl hij nog in de ban
was van de bevrediging door het zo weidse associëren, viel zijn blik op een
glazen uithangbord met het opschrift: Cigarette Maita, belicht door een
zonnestraal. En nu ontstond via Maita – Malta – stranden – stralend – veerboot
– haven – mosseleters – ravages – het helder klinkende geluid van een delicate
versplintering, en Rönne slierde in een en al geluk. Maar toen stapte hij het
hospitaal binnen: een ontoegeeflijke blik, een onwankelbare wil: om de prikkels
die vandaag op hem af waren gekomen te verweven met de stand van zaken tot
dusver, ze te verbinden zonder er een achterwege te laten. Een geheim stelsel
zweefde hem voor ogen, iets van bepantsering en adelaarsvlucht, een soort
napoleontische aspiratie, bijvoorbeeld de verovering van een haag, waarachter
hij rustte, Werff Rönne, dertig jaar, gesetteld, een arts.