- Enkele gedachten over cultuur -*
1
Op weg naar de Faculteit der Cultuurwetenschappen in Maastricht,
kwam ik de jonge reporter Kuifje tegen, en even later Guido Gezelle. De eerste
vertoonde zich in de etalage van een stripboekenwinkel en had de vorm van een
vrolijk beschilderd borstbeeld. De tweede was zichtbaar bij een antiquair, zag
er oud en gelig uit en bestond, naar ik aanneem, overwegend uit gips.
‘Ik kwam Kuifje en Gezelle tegen.’ Zo
gemakkelijk zeggen we dat. Het beeld valt samen met wie het representeert; een
oeroud gegeven, dat ten grondslag ligt aan vele vormen van sacraliteit en magie
en dat beschouwd kan worden als de irrationele ratio van alle beeldenbrekerij.
In beelden is iets of iemand gestold, tot
stilstand gekomen, versteend. Maar dat betekent ook: kwetsbaar geworden,
kwetsbaarder dan de geest en het vlees van de bewegende menigte die er met
hamers op afstormt. Is Kuifjes borstbeeld roerloos en onaandoenlijk? Ja, tot
het door iemand tegen de grond aan stukken wordt gesmeten. Is het beeld van de
politieke geweldenaar machtig en arrogant? Zeker, maar bewegen kan het niet en
vluchten is er niet bij.
Eens was Gezelle geest en vlees. Zijn geest
heeft de vorm van boeken aangenomen, of beter nog: van woorden, zinnen, van
gedichten, van taal. Vele delen Verzameld Werk. Ook dat is een vorm van
stolling, zij het dat taal in principe onkwetsbaar is: zij kan door ons, als
het moet, van buiten worden geleerd, al besef ik dat het principe hier mooier is
dan de werkelijkheid waaraan het gestalte wil geven, ooit kan worden. Toen de
Roeselaarse beeldhouwer Lagae hem in klei had afgebeeld – misschien was de
buste die ik zag daar een replica van – dichtte Gezelle, in oktober 1894, onder
de titel ‘Memento homo…’:
‘Vas
figuli’ dat zijt ge, o mens,
de eerden pot geslachtend:
bij val of stoot, op elke dag,
uw endelvers verwachtend.
Een vat, ja, heeft u God gemaakt,
maar niet zo andere vaten,
die ijdel staan: een ijdel vat
en heeft u God gelaten.
Een geest heeft Hij u ingevoegd,
een kracht u aan doen kleven,
die thuisbehoort in ’t eeuwige, en
die ’t vat zal overleven.
Een geest, aan Hem alleen bestemd;
en, valt het vat in scherven,
die hemelwaarts verrijzen zal,
om nimmermeer te sterven.1
Van Guido Gezelles stoffelijke gestalte – die men zich zonder
haar verwevenheid met zijn ‘geest’ overigens niet kan voorstellen – is de buste
die ik zag, hoe tastbaar ook, niet meer dan een schim.
Maar hoe zit het met Kuifje? Kuifje is
nooit anders dan van papier en inkt geweest: kleurige vlekken, een
dimensionaal, op de pagina’s van een stripalbum. Hij heeft nooit bewogen, al
suggereren de plaatjes waarop we hem in actie menen te zien van wel. De dingen
die hij zegt, zijn niet door hemzelf bedacht, maar door zijn maker (van wie ik
nog nooit een buste gezien heb). Het feit dat wij hem in de etalage van een
winkel kunnen aantreffen, of in een hedendaags interieur, driedimensionaal en
van gips, houdt niet in dat zijn lichamelijkheid gereduceerd is tot een representatie
in dode materie, maar dat hij uit de wereld van andermans geest naar de wereld
van zijn ‘eigen’ stof is overgebracht, zonder dat dit tot leven leidde. En
evenmin trouwens tot sterven en dood.
2
Wij leven in een tijd die heel wat beelden heeft zien sneuvelen,
te zamen met veel ideologieën, denksystemen, universele waarheidspretenties, met
veel van de ‘grote verhalen’ over vooruitgang en menselijkheid die richting en
zin zouden geven aan ons bestaan. Ik vertel u niets nieuws. Wat eens vlees en geest
was, is tot materie verschrompeld, versteend en vervolgens tot gruizels
uiteengevallen. Op televisie en op foto’s in de kranten hebben wij de stenen
gestalte van Lenin en Hoxha – om twee namen te noemen – van hun sokkels zien
blazen door een andere geest dan de hunne. Terwijl Kuifje zich opmaakte, nee,
opgemaakt werd om de ontstane gaten met zijn beeltenis althans enigszins te
vullen. Het borstbeeld van onze jonge held lijkt in niets op de buste van
Gezelle. Deze laatste maakte deel uit van een zeer groot verhaal: dat van de
westerse literatuur, de poëzie, christelijk, humanistisch. En ook dat verhaal,
hoewel geen ideologie, maar een vlechtwerk van levende beelden uit het bestaan
van mensen door de eeuwen heen, hangt aan flarden. Misschien dat de lotgevallen
van de jonge reporter Kuifje, gepakt door raadselen en mysteries, nog iets van
het menselijke speuren naar zin en betekenis zichtbaar maken, als rudiment van
het grote verlangen naar een laatste waarheid. Maar het feit van zijn
verstening of vergipsing tot buste parodieert en ridiculiseert de dood en het
verval van alles wat lijkt op een ‘groot verhaal’. Net als de vraag die een
medewerker aan het KRO-programmablad Studio
aan de voetballer Jan Mulder stelde, en wel zonder veel ironie: wat hij ervan zou
vinden, wanneer er een standbeeld voor hem werd opgericht. En net als de
opmerking van een andere reporter, in Vrij
Nederland, die ik over de wielrenner Indurain hoorde zeggen dat deze
langzamerhand ‘zijn eigen standbeeld’ wordt.
3
Op 23 augustus 1991 werd in Vilnius, Litouwen, het standbeeld
van Lenin neergehaald. De foto die ik daarvan heb, afkomstig uit de krant, laat
zien – en dat danken we aan de blik van de fotograaf – waar het bij een
beeldenstorm om gaat, ook al maken het gruis en de brokstukken die er het
resultaat van zijn, de intentie meestal op jammerlijke wijze onzichtbaar. Men
stormt op de beelden af om ze in beweging te brengen, ze tot leven te dwingen.
Het levende standbeeld: dat is een oude droom van de mensheid. Een droom van
verlangen en ook wel van schrik.2
![](https://blogger.googleusercontent.com/img/b/R29vZ2xl/AVvXsEhfpD2H6TvJI0f_ejfiIv1aOntC4G7waKhkTjJjvld8Rhty1aofXbLAkWxUrHqU4eBMnMhok2JdhYorHTeyCgvGggVicUi9mJjo1Qzqr6uvoQIpJWA9OX8urBTptbkqqHtV5Gb_MIZ1eYfn/s320/wk10001.jpg)
Op de foto zien we Lenin als toneelengel,
hangend aan een touw. Zijn jaspanden lijken te wapperen; Lenin vliegt. En door
zijn houding, de gekantelde positie waarin hij hangt, lijkt hij zich liefdevol
en met een armgebaar dat van bescherming spreekt, tot zijn volk te keren. Maar
de kleine groep toeschouwers die zich, verlekkerd uitziend naar een lege
sokkel, ter plaatse verzameld heeft, staat buiten zijn gezichtsveld. Lenin
wendt zich tot een leegte; hij is machteloos. Machtelozer dan de man
rechtsonder, die zijn arm opheft, als teken voor de chauffeur, omdat die moet
stoppen. Tegen het eind van zijn bestaan als beeld komt Lenin noodgedwongen in
beweging. Pas in zijn dood als beeld manifesteert zich weer een schijn van
leven. Heel kort, heel even maar. Was hij, en alles waar hij voor stond, maar
nooit versteend. Was hij maar niet zo verpletterend massief geweest. De man met
de muts, helemaal vooraan, bukt intuïtief voor Lenins gewicht.