De
BBC was zo voorkomend het grijze reclamefilmpje nog eens uit te zenden dat de
General Post Office Film Unit in 1936 had gedraaid en waarvoor W.H. Auden een
begeleidend verscommentaar had geschreven. Je zag een stoomtrein zich door
Engeland voortbewegen, in die voor stoomreinen zo typerende mensvormige stijl,
en off-screen hoorde je de dichter bovenstaande en nog veel meer regels
reciteren, op het ritme van de lichtjes schokkerige beelden.
In John Fullers W.H. Auden,
A Commentary lees ik dat Auden zijn verzen bij de al gemonteerde beelden
heeft geschreven, in plaats van omgekeerd, en dat hij ‘even found it necessary
to time his spoken verse with a stop-watch in order to fit it exactly to the
shot on which it commented’. Wat een cultuur, die zo’n dichter en zulke
posterijen voortbrengt! Nog gezwegen van boeken als dat van Fuller, die ieder
gedicht van Auden van glossen voorziet, als een vrome rabbijn de Tora.
Net als Auden ben ik gevoelig
voor de charme van ouderwetse techniek, die nog zoveel antropomorfe en dus
menselijke trekken heeft, en daarom heel geschikt is voor de productie van
metaforen. Bij Martinus Nijhoff ‘heft’ de Oriënt-Express ‘haar knie’, iets wat
ik de TGV nog niet zie doen – en inderdaad, die antieke drijfstangen zijn als
gewrichten.
Gezegend dus de grote kinderen
die de spoorweg tussen Bodiam en Tenterden in Sussex in stand houden, want ze
verbinden de materie met de droom en Victoria met de huidige eeuw, via de
tussenstations Kindertijd en 1974. In dat laatste jaar reisde ik alleen door
deze streek.
Een jonge boerin spreidde mijn
bed. Ik ontwaakte in Breakfastshire, in welk graafschap ze zingend spek voor me
stond te bakken. ’s Avonds zette ze me lamspastei voor, met een glas ale, die
in het licht van de open haard, evenals het mahonie van de eettafel, van
vlammen leek te zijn gemaakt Ze plaagde me met mijn jeugd en deed alsof ze over
het tweede glas aarzelde. Overdag ontvouwde de vallei van de Rother haar
heerlijkheden voor me. Bijna was ik hier boer geworden. Mijn verblijf kostte
een pond per etmaal.
Ik koop een retourtje op
station Bodiam, dat in 1900 is geopend, in 1954 gesloten en in 2000 heropend.
De Railway Supporters Association
onderhoudt de oorspronkelijke stoomtreinen, poetst het geelkoperen beslag,
herstelt de stof van de eersteklasbank waar ik op neerzijg, want gewoon gaan
zitten op rode trijp is ongemanierd. En we vertrekken onder dat astmatische
snuiven als van een reusachtige hond: de locomotief schept witte stoom en werpt
die over haar schouder; en ik denk aan al die achteloos sublieme beelden uit
‘Night Mail’. Vergeef mij, Meester, dat ik soms zelf iets opschrijf.
We hijgen door een voorbij maar
toch voortbestaand Engeland: het groen, groen knollenland van het dal openbaart
zich aan ons, en de zwoegende drijfstangen brengen mijn interne
associatiemechanisme onweerstaanbaar op gang: ik herinner me opeens dat mijn
vader aan boord van de ferry naar Engeland uitlegde dat een zeereis zich van
een landreis onderscheidde door voyage
te heten in plaats van journey. En
een boot, dat was altijd een she; en
een trein ook.
In Harwich namen we de trein
naar Londen. Het was natuurlijk een elektrisch exemplaar, maar er hoorde een
oude buffetwagon bij, waar het rood domineerde en de bilafdruk van koningin
Victoria werd bewaard. We aten er met zilveren bestek. De Engelse steward,
geheel verkleed zoals wij dat verlangden, sprak een kleurrijk Nederlands,
gebroken als licht in een prisma. Of we bij de eieren en toast en thee en
marmelade en spek en cornflakes en kippers en champignons en tomaten ook oeworstjes
wensten te nuttigen.
Mijn stoomtrein rijdt verder
door de tijd. Straks, in 1974, ligt de boerin op me te wachten. Naast haar bed
trilt dat oor, dat bij Auden ontbreekt. Leve de rijmdwang: zoals een gedicht
meer weet dat zijn dichter, weet ook een vertaling meer dan haar vertaler.
___________
Benno Barnard publiceerde zojuist Dagboek van een landjonker (uitg. Atlas Contact).
Onder de naam Evgeny Zykov worden op Het Moment gedichten gepubliceerd die geen vertalingen zijn, maar die zijn gedestilleerd uit meerdere vertalingen, om zodoende tot een zo sterk mogelijk Nederlandstalig gedicht te komen. Zie eerdere Zykovbijdragen in het Momentmagazijn. Dit keer is het gedicht 'Ytec' uit 1841 van de Russische dichter Michail Lermontov als uitgangspunt genomen. De rots
Uit: Trieste et autres poèmes (Editions l’Age d’Homme, 1982)
De geit
Ik heb met een geit staan praten.
Alleen in haar wei, getuierd,
verzadigd van gras, druipend
van de regen. Ze blaatte.
Dat blaten klonk in zijn eentonigheid
zo zusterlijk verdrietig. En ik antwoordde
voor de grap. Maar verdriet is van altijd,
heeft één stem en kent geen variëteit.
Die stem heb ik kunnen horen
in de klacht van een eenzame geit.
In een geit met een joods profiel
hoorde ik alle denkbare pijn,
iedere levende ziel.
Vertaling B.B. Uit: Umberto Saba, Voor de vogels en een vriend,
Poëzie, proza & brieven (Atlas, 2006)
Umberto Saba werd in 1883
geboren in het ‘burgerlijke Triëst’, de grootste haven van de
Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, een stad die hij diep beminde en waar
hij zijn hele leven zou doorbrengen.
Omstreeks 1900 telde Triëst – tegenwoordig het grootste bejaardentehuis
van Italië – 180.000 inwoners, onder wie 25.000 Slovenen, 9000 Duitsers en een
mengelmoesje van andere nationaliteiten. Maar deze cijfers drukken onvoldoende
uit dat Triëst precies daar ligt waar drie grote cultuurgebieden samenkomen:
Romaans, Germaans en Slavisch Europa.
De beroemdste zoon van Triëst is Italo Svevo, evenals Saba een
zogenaamde irredentist, dat wil zeggen iemand die een voorstander was van
aansluiting bij Italië. Het Oostenrijkse gezag arresteerde regelmatig
irredentisten, gewoonlijk omdat ze illegaal drukwerk verspreidden. Uit een
eenvoudige vergelijking blijkt hoe mild de Belgische overheid met de Vlaamse
separatisten omgaat, die mogen drukken wat ze willen en gewoon aan de
verkiezingen kunnen deelnemen. Overigens waren Svevo en Saba veel te druk met
zichzelf bezig om activist te worden.
Italo Svevo (de ‘Italiaanse Zwaab’) heette eigenlijk Ettore Schmitz en
was van Duits-joodse afkomst; Saba had een joodse moeder, die tot de eerste
generatie van haar familie behoorde die buiten het getto woonde. Omstreeks 1900
hadden veel joden een zekere materiële welstand bereikt, en op incidentele
gevallen na was er geen sprake van antisemitisme. Tot de Duitse bezetting in
1943 werden de joden ook onder de rassenwetten van Mussolini meestal met rust
gelaten.
In geestelijk opzicht was het joodse Triëst vergelijkbaar met het joodse
Wenen, de voedingsbodem van Freud: een gemeenschap in ontbinding, half
geassimileerd, nog weifelend tussen sjoel en secularisatie, etend uit de
vleespotten bij het licht van de menora, verlangend naar de toekomst en al bij
voorbaat nostalgisch terugblikkend. In deze biotoop wortelde de creativiteit
van de ‘apostel van het niets’ Italo Svevo en van de ongeneeslijke
melancholicus Saba, hieruit zoog ze haar twijfelzucht, weltschmerz en zelfspot
op.
Evenals Svevo heeft Saba diverse malen een psychoanalytische behandeling
ondergaan, de eerste keer in 1929: hun psychiater had bij Freud gestudeerd en
de psychoanalyse naar Triëst gebracht, dat toen net bezig was in een kliniek
voor zenuwlijders te veranderen. De freudiaanse hocuspocus toverde Saba op de
sofa naar zijn kindertijd terug – hij leed namelijk aan een
ontwikkelingsstoornis, die zich in regressieve verlangens naar zijn Sloveense
voedster uitte, hij was vermoedelijk biseksueel (hij beschrijft zijn seksuele
initiatie in de novelle Ernesto), en iedere viespeuk kan natuurlijk ook
van die geit nog een lustobject maken.
De leer van Freud – een van de betere romanschrijvers uit de vorige eeuw
– heeft voor een zenuwpatiënt ongeveer evenveel nut als een verrekijker voor
een filatelist. Later zou Saba verklaren dat Freud weliswaar over een ‘geniale
intuïtie’ beschikte, maar dat zijn geneeswijze ‘ontoereikend’ was. De enige
therapie waar hij werkelijk baat bij zou hebben, was de poëzie, de oudste
methode waarover de mensheid beschikt om haar demonen te bezweren; en ook de
beste, aangezien alleen het irrationele in staat is het irrationele te
bezweren.
Saba’s werk is dan ook schaamteloos autobiografisch. Zichzelf noemde hij
‘de helderste dichter ter wereld’. Van het modernisme trok hij zich niets aan;
dichters als Montale vond hij bovenal abstruus en onbegrijpelijk. En toch is
Saba een belangrijk dichter, misschien omdat zijn oeuvre niet alleen over
hemzelf gaat, maar tegelijkertijd veel meer is, een treurzang over Triëst, een
elegie over Europa en een klaaglied over de condition humaine. Vijftig
jaar na zijn dood (hij overleed in 1957) is zijn reputatie in elk geval veel
groter dan tijdens zijn leven.
Wat het gedicht ‘La Capra’ betreft nog het volgende: niets vat de vorige
eeuw beter samen dan het rijm van vita op semita.
___________
Benno Barnard publiceerde zojuist Dagboek van een landjonker (uitg. Atlas Contact).